Antwoord van Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op Kamervraag van 9 januari 2005, 2014Z22595
Toezegging van Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tijdens debat met Tweede Kamer op 11 februari 2015
Brief van Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan Tweede Kamer van 24 februari 2015, 2015-0000038244
Tweede nota van wijziging bij het wetsvoorstel "Wijziging van de Wet minimumloon en minimum-vakantiebijslag, Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten ter verbetering van de naleving en handhaving van arbeidsrechtelijke wetgeving in verband met de aanpak van de schijnconstructies door werkgevers (Wet aanpak schijnconstructies)", nummer 34108
Werkgevers die gebruik maken van seizoenarbeiders dreigen in
een aantal gevallen de transitievergoeding verschuldigd te worden als de
arbeidsovereenkomst met die seizoenarbeiders na 1 juli 2015 eindigt.
Recht op en hoogte van transitievergoeding.
Seizoenarbeiders zijn doorgaans werkzaam op basis van een
arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Indien een arbeidsovereenkomst voor
bepaalde tijd na 1 juli 2015 eindigt en op initiatief van de werkgever niet
wordt voortgezet, is de werkgever aan de werknemer de transitievergoeding
verschuldigd indien de arbeidsovereenkomst op de dag waarop de arbeidsovereenkomst
eindigt tenminste 24 maanden geduurd heeft. Zowel voor wat betreft de vraag of
de arbeidsovereenkomst tenminste 24 maanden heeft geduurd als voor wat betreft
de vraag met hoeveel dienstjaren rekening moet worden gehouden bij de
berekening van de hoogte van de transitievergoeding, geldt dat
arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die elkaar hebben opgevolgd met
tussenpozen van zes maanden of minder worden samengeteld (artikel 7:673 lid 4
onder b B.W.). De tussenpozen zelf tellen niet mee voor de berekening van het
recht op de transitievergoeding of de hoogte van de transitievergoeding.
Ketenregeling.
Onder het thans nog geldende recht is sprake van
samentelling van arbeidsovereenkomsten als deze elkaar hebben opgevolgd met een
tussenpoos van drie maanden of minder. Die samentelling ziet op de vraag
wanneer elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd van
rechtswege te gelden hebben als een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd
(de zogenaamde "ketenregeling”). Dat is het geval zodra meer dan drie
arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd worden aangegaan of zodra verlengde
arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd tezamen langer dan 36 maanden duren.
Bij de telling van deze drie arbeidsovereenkomsten en bij de telling van deze
36 maanden mag dan opnieuw worden begonnen, zodra tussen twee
arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd meer dan drie maanden was verstreken.
Na een tussenpoos van meer dan drie maanden kan de werkgever derhalve een
nieuwe keten van drie arbeidsovereenkomsten beginnen. Onder het nieuwe recht
kunnen nog steeds drie arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd worden
gesloten, maar ontstaat van rechtswege een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde
tijd als verlengde arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd tezamen langer dan
24 maanden duren (artikel 7:668a B.W.). Het nieuwe recht bepaalt ook dat een
tussenpoos van zes maanden vereist is om een nieuwe keten van drie arbeidsovereenkomsten
voor bepaalde tijd te kunnen laten aanvangen. Bij de berekening van de maximale
periode van 24 maanden worden de tussenpozen wel meegerekend.
Overgangsrecht.
De Wet werk en zekerheid voorziet in overgangsrecht als het
gaat om de vraag wanneer een tussenpoos van meer dan drie maanden nog een
nieuwe keten van drie arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd doet ontstaan
(artikel XXIIe lid 2). Op grond van dat overgangsrecht geldt ook na 1 juli 2015
dat een nieuwe keten van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd is ontstaan
als voorafgaand aan de arbeidsovereenkomst die op 1 juli 2015 bestaat een tussenpoos
van meer dan drie maanden in acht is genomen. De Wet werk en zekerheid voorziet
echter niet in overgangsrecht voor zover het de tussenpoos betreft die geldt
bij de berekening van het recht op en de hoogte van de transitievergoeding.
Gevolgen.
Het gelden van een tussenpoos van meer dan zes maanden voor
wat betreft het recht op en de hoogte van de transitievergoeding en het
ontbreken van overgangsrecht ter zake betekent dat werkgevers die voor een duur
langer dan zes maanden per jaar gebruik plegen te maken van seizoenarbeiders in
de problemen kunnen komen met de betaling van een transitievergoeding als zij
al langere tijd gebruik maken van dezelfde seizoenarbeiders.
Voorbeeld.
Als voorbeeld geldt het geval van een ijssalon die
seizoenarbeiders in dienst heeft gedurende acht maanden per jaar (van begin
maart tot eind oktober). Indien deze ijssalon in maart 2015 een seizoenarbeider
in dienst neemt waarmee men ook (tenminste) reeds in de voorgaande twee jaren
een arbeidsovereenkomst voor de duur van acht maanden heeft gesloten, zal bij
het eindigen van de arbeidsovereenkomst eind oktober 2015 een
transitievergoeding verschuldigd zijn. Voor de vraag of de arbeidsovereenkomst
tenminste 24 maanden geduurd heeft, tellen de voorgaande arbeidsovereenkomsten
immers mee omdat de jaarlijkse tussenpoos niet tenminste zes maanden heeft
geduurd. Drie arbeidsovereenkomsten voor de duur van acht maanden zijn in dat
geval voldoende om de minimumduur van 24 maanden te bereiken die de seizoenarbeider
recht geeft op de transitievergoeding. De hoogte van de transitievergoeding
wordt ook berekend op basis van de gezamenlijke arbeidsduur van alle
arbeidsovereenkomsten tezamen. Bij het meetellen van de duur van voorafgaande
arbeidsovereenkomsten wordt net zo lang terug in het verleden gegaan totdat een
tussenpoos van meer dan zes maanden is aan te wijzen. De duur van de tussenpoos
telt zoals gezegd zelf niet mee bij de berekening van het recht op of de hoogte
van de transitievergoeding.
In mindering brengen van in het verleden betaalde transitievergoedingen.
Indien de werkgever in dit voorbeeld in maart 2016 de seizoenarbeider
opnieuw voor acht maanden in dienst neemt, is bij het eindigen van de
arbeidsovereenkomst opnieuw de transitievergoeding verschuldigd. Deze wordt dan
berekend over de totale duur van alle arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd,
waarbij net zo lang in de tijd wordt teruggegaan totdat een tussenpoos van meer
dan zes maanden wordt gevonden. Bij de berekening van de transitievergoeding
die eind oktober 2016 verschuldigd wordt, wordt de transitievergoeding die
eerder (namelijk eind oktober 2015) is betaald echter in mindering gebracht
(artikel 7:673 lid5 B.W.).
Oplossing?
Werkgevers die in gevallen zoals deze niet bereid of in
staat zijn om aan seizoenarbeiders bij het beëindigen van arbeidsovereenkomsten
een transitievergoeding te betalen, kunnen besluiten om alleen nog
seizoenarbeiders aan te nemen waarvan de gezamenlijke duur van de samen te
tellen arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aan het einde van de
arbeidsovereenkomst minder dan 24 maanden geduurd heeft.
Misschien is echter nog een andere oplossing denkbaar. Daarbij zouden
werkgevers met seizoenarbeiders kunnen afspreken dat zij een
arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd krijgen, maar dan één waarbij wordt
afgesproken dat zij alleen in het seizoen werken (in het bovengenoemd voorbeeld
dus van begin maart tot eind oktober) en dat zij dus ook alleen in het seizoen
betaald krijgen. Er is geen reden waarom een dergelijke afspraak in een
arbeidsovereenkomst niet zou kunnen worden gemaakt. Vergelijk het met de
werknemer die op bepaalde weekdagen wel werkt en op andere weekdagen niet. Er
is ook geen sprake van dat de werknemer de overeengekomen arbeid niet heeft
verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever
behoort te komen, in welk geval op grond van artikel 7:628 B.W. loon
verschuldigd zou (kunnen) zijn. Er is buiten het seizoen eenvoudigweg geen
arbeid overeengekomen.
Er is wel sprake van een doorlopende arbeidsovereenkomst en de werkgever is dus
verplicht om de werknemer elk jaar tijdens het seizoen te laten werken. In die
zin zijn rechten en verplichtingen ook evenwichtig tussen de werkgever en
werknemer verdeeld. Bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst zal ook de
transitievergoeding verschuldigd zijn, maar dan alleen als de
arbeidsovereenkomst eindigt als gevolg van opzegging door de werkgever of als
gevolg van ontbinding door de kantonrechter op verzoek van de werkgever. Van
tussenpozen is dan echter geen sprake meer en als de transitievergoeding moet
worden betaald is die verschuldigd over de hele duur van de
arbeidsovereenkomst, derhalve ook in de perioden waarin de werknemer op grond
van de arbeidsovereenkomst niet verplicht was om te werken.
Sectorpremie.
Indien de werkgever in één van de sectoren waarvoor
premiedifferentiatie ten aanzien van de sectorpremie geldt (agrarisch bedrijf,
bouwbedrijf, culturele instellingen, horeca en schildersbedrijf,
zie artikel 2.3 Besluit Wfsv), is voor deze werknemer dan ook de lage
sectorpremie verschuldigd, er van uitgaande dat de arbeidsovereenkomst
schriftelijk is vastgelegd, dat daarbij ook de wekelijkse arbeidsduur in de
periode van het seizoen is vastgesteld op een vast aantal uren en dat niet
binnen een jaar aanspraak op WW-uitkering wordt gemaakt. Immers: de werknemer
is voor onbepaalde tijd in dienst.
WW-uitkering?
De vraag is wel of de werknemer recht op WW-uitkering zou
hebben in de periode waarin hij wel een arbeidsovereenkomst heeft maar op grond
van die arbeidsovereenkomst niet zou werken (periode buiten het seizoen). Met
het betalen van de lage sectorpremie zou consistent zijn dat geen recht op
WW-uitkering zou bestaan. Dan is immers sprake van seizoenswerkloosheid en
juist daarvoor is de hoge sectorpremie verschuldigd. Het bestaan van de
arbeidsovereenkomst staat echter op zichzelf niet in de weg aan het aanvragen
van een WW-uitkering. Op grond van artikel 16 WW wordt als werkloos beschouwd
de werknemer die in een kalenderweek ten minste vijf arbeidsuren minder
heeft dan zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek (urenverlies van
tenminste vijf uur) of een aantal arbeidsuren heeft dat ten hoogste gelijk is
aan de helft van zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek
(urenverlies van tenminste de helft) en die beschikbaar is om arbeid te
aanvaarden. Gelet op deze systematiek is verdedigbaar dat de werknemer na het
einde van het seizoen uren verloren heeft en dus recht heeft op een
WW-uitkering. Denkbaar is evenwel ook dat geredeneerd zou moeten worden dat de
werknemer geen uren verloren heeft omdat hij na het seizoen nu eenmaal geen
uren meer had.
Op de vraag of de werknemer die op basis van een arbeidsovereenkomst voor
onbepaalde tijd werkt in het seizoen en niet werkt buiten het seizoen, recht
heeft op een WW-uitkering in de periode buiten het seizoen, kunnen wij helaas
geen eenduidig antwoord geven. Maar als het recht op WW-uitkering buiten het
seizoen voor de werknemer niet van belang is, dan biedt een arbeidsovereenkomst
voor onbepaalde tijd met de bepaling dat de werknemer alleen tijdens het
seizoen werkt, een mogelijkheid om met vaste seizoenarbeiders te blijven werken
zonder dat aan het einde van elk seizoen per definitie de transitievergoeding
moet worden betaald.
Reparatie.
Aanvankelijk heeft de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid in een brief aan de Tweede Kamer van 9 januari 2015 aangegeven
dat het gaat om een bedoeld gevolg van de Wet werk en zekerheid. Er is geen
overgangsrecht getroffen omdat de transitievergoeding een nieuwe regeling
betreft die mede bedoeld is om de grot verschillen
tussen vaste en flexibele werknemers te verkleinen en niet om die te laten
voortduren. Tijdens een algemeen overleg met de Minister op 11 februari 2015
heeft de Tweede Kamer zijn zorgen uitgesproken over het feit dat de
onmiddellijke werking van de transitievergoeding er toe zal leiden dat aan seizoenarbeiders
geen nieuwe arbeidsovereenkomst zal worden aangeboden.
Naar aanleiding daarvan heeft de Minister op 24 februari
2015 in een brief aan de Tweede Kamer toegezegd om een reparatie van de (de
facto) terugwerkende kracht van de wet op dit put te zullen overwegen. Omdat de
reparatie nog voor 1 juli 2015 dient te leiden tot wetswijziging heeft de
Minister daarbij gekozen de noodzakelijke wijziging door te voeren middels een
aanvulling van een reeds ingediend wetsvoorstel, de Wet aanpak
schijnconstructies.
Daarbij wordt het volgende voorgesteld:
Er wordt
alsnog overgangsrecht getroffen (artikel XXII lid 8 onder a Wet werk en zekerheid)
in die zin dat voor het bepalen van het recht op en de hoogte van de transitievergoeding
arbeidsovereenkomsten die vóór 1 juli 2012 zijn geëindigd en elkaar met een
onderbreking van meer dan drie maanden hebben opgevolgd (of een kortere
termijn, als die op grond van de CAO gold) niet worden meegeteld. Tijdelijke
arbeidsovereenkomsten die elkaar na 1 juli 2012 met een periode van ten hoogste
zes maanden opvolgen, tellen dus wel mee.
Als op
of na 1 juli 2015 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd wordt aangegaan,
worden voorafgaande arbeidsovereenkomsten die vóór die datum zijn geëindigd (en
onderbroken zijn geweest met een periode langer dan drie maanden, of de termijn
die op grond van de CAO, gold) niet meegeteld (artikel XXII lid 8 onder b Wet
werk en zekerheid).
De werkgever
zal (nog) geen transitievergoeding verschuldigd zijn als hij de werknemer de
garantie heeft geboden dat hij binnen zes maanden na het eindigen van de arbeidsovereenkomst
weer een nieuwe arbeidsovereenkomst krijgt (artikel 7:673 lid 1 onderdeel a
onder 3 B.W.). Deze arbeidsovereenkomst dient daartoe wel tussentijds opzegbaar
te zijn.
Om aan te sluiten bij het overgangsrecht voor de
transitievergoeding wordt ook het overgangsrecht voor de ketenbepaling (artikel
7:668a BW) zodanig dat arbeidsovereenkomsten die elkaar hebben opgevolgd met
een tussenpoos langer dan de op grond van de CAO geldende tussenpoos, geacht
worden elkaar niet te hebben opgevolgd (artikel XXIIe Wet werk en zekerheid).
Dit geldt zowel voor de situatie waarin op 1 juli 2015 geen CAO
meer van toepassing is (lid 2), als voor de situatie nadat de uitzondering die
in de CAO was opgenomen niet langer geldt (lid 3).
Is uw werknemer bijna twee jaar arbeidsongeschikt? Dan komen veel vragen op u af. Wilt u zeker weten dat u de juiste beslissingen neemt? Neem dan tijdig contact met ons op voor een WIA-Poort Scan!
Wilt u daarbij ook concrete adviezen ontvangen waarmee u eventueel zelf gewenste acties kunt nemen? Upgrade dan uw arbeidsrecht abonnement naar een plus- of top abonnement!