Wetsvoorstel maximering ontslagvergoeding ingediend

Jaar en kwartaal
2009, 1e kwartaal
Nummer
3

Bronnen:

  • Voorstel van wet houdende wijziging van Boek 7, titel 10, van het Burgerlijk Wetboek in verband met het limiteren van de hoogte van de vergoeding bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek voor personen met een jaarsalaris van € 75.000 of hoger, wetsvoorstel nummer 31862



De regering heeft bij de Tweede Kamer een wetsvoorstel ingediend dat tot doel heeft de ontslagvergoeding van werknemers met een jaarsalaris van € 75.000 of meer te beperken tot maximaal het jaarsalaris van de werknemer. Het wetsvoorstel is het gevolg van afspraken die VNO-NCW maakte met het FNV en die tijdens het najaarsoverleg tussen sociale partners zijn bekrachtigd (met dien verstande dat De Unie er niet mee ingestemd heeft). Doel van die afspraken was de impasse die in het overleg tussen de sociale partners was ontstaan na de one-nigheid over de herziening van het ontslagrecht te doorbreken door één enkele afspraak daar-over te maken en het onderwerp verder tijdens de lopende kabinetsperiode te laten rusten.

Een uitzondering op de maximering van de ontslagvergoeding geldt indien toepassing van de maximering naar omstandigheden van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. In de Memorie van Toelichting wordt als voorbeeld daarvan genoemd dat de werkgever zich heeft misdragen of dat de beëindiging van de arbeidsrelatie hem anderszins te verwijten is. In het Nader rapport naar aanleiding van het advies van de Raad van State wordt daaronder echter ook begrepen de afwijkende individuele arbeidsmarktkansen van de werknemer.

In afwijking van wat de regering eerder had aangekondigd, geldt de beperking ongeacht andersluidende afspraken tussen partijen. De voorgestelde wettekst ziet echter alleen op vaststelling van een vergoeding bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter. In een geval waarin de arbeidsovereenkomst wordt opgezegd en de werknemer aanspraak maakt op een contractueel overeengekomen ontslagvergoeding, zou de voorgestelde wettekst niet van toepassing zijn. Wel zal de maximering van de ontslagvergoeding in geval van ontbinding invloed kunnen hebben op de bereidheid van werkgevers om hogere ontslagvergoedingen overeen te komen. Ook zal de kantonrechter met de maximering rekening moeten houden als de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden nadat werkgever en werknemer daarover afspraken gemaakt hebben en de zaak op voorhand geregeld hebben.

De definitie van het begrip "jaarsalaris” die hierbij geldt is ontleend aan de kantonrechtersformule. Het gaat daardoor om vaste en overeengekomen looncomponenten en niet om het werkgeversaandeel in de pensioenpremie en de ziektekostenpremie, de door de werkgever ter beschikking gestelde auto en onkostenvergoedingen. Als de rechter evenwel deze componenten toch bij de hoogte van de vergoeding betrekt moet de rechter die ook in aanmerking nemen bij het bepalen van de hoogte van het jaarsalaris. Het jaarsalaris wordt berekend over de periode van twaalf maanden voorafgaand aan de maand waarin het verzoek tot ontbinding wordt ingediend.

De grens van € 75.000 wordt jaarlijks geïndexeerd en afgerond op een veelvoud van € 1.000. 

De maximering gaat gelden voor verzoekschriften die zijn ingediend vanaf het moment van inwerkingtreding van het wetsvoorstel.

De Raad van State heef negatief geadviseerd over het wetsvoorstel. De kritiek van de Raad van State hield in dat:
  • niet duidelijk is welke bijdrage de maatregel levert aan de vergroting van de arbeidsparticipatie;
  • niet duidelijk is waarom de verlaging van de ontslagvergoedingen als gevolg van de nieuwe kantonrechtersformule toereikend is voor de kostenbeheersing die de regering wenselijk acht;
  • niet is aangegeven wat de grondslag en functie van de ontslagvergoeding is terwijl het gat tussen de WW-uitkering en het voormalige salaris en daarmee de inkomensderving groter is naarmate het loon van de werknemer hoger is;
  • het door de regering veronderstelde verband tussen loon en arbeidsmarktpositie in het individuele geval niet behoeft te gelden terwijl de arbeidsmarktpositie individueel beoordeeld moet worden om een billijke vergoeding te kunnen vaststellen;
  • het voorstel niet effectief zal zijn als het gaat om flexibilisering van de arbeidsmarkt en vergroting van de arbeidsparticipatie omdat juist mensen met een sterke arbeidsmarktpositie toch al snel ander werk zullen vinden en juist mensen met een sterke arbeidsmarktpositie bij indiensttreding een hogere ontslagvergoeding kunnen bedingen die niet zonder meer aan de kantonrechter zal worden voorgelegd terwijl bovendien allerlei constructies denkbaar zijn om onder de grens van € 75.000 te blijven;
  • er geen rechtvaardiging is voor de ongelijke behandeling van werknemers met een jaarsalaris net onder en net boven € 75.000.
De regering heeft het wetsvoorstel desondanks ingediend. De rechtvaardiging van het wetsvoorstel wordt vooral gezien in de doorbreking van de impasse tussen de sociale partners die nieuw overleg over de bevordering van de arbeidsparticipatie mogelijk maakt.