Wijziging sectorindeling uitzendbedrijven

Jaar en kwartaal
2017, 2e kwartaal
Nummer
7

Bronnen:


De sectorindeling van bedrijven is op twee manieren van belang.

Allereerst wordt aan de hand van de sectorindeling bepaald ten behoeve van welk sectorfonds een werkgever sectorpremiemoet afdragen. Op grond van artikel 23 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) wordt een premie geheven ten behoeve van het sectorfonds. De premie is verschuldigd door de werkgever (artikel 25 Wfsv). Het UWV stelt de premie vast als een percentage van het loon. De premie kan verschillen naarmate werkgevers behoren tot verschillende sectoren of sectoronderdelen (artikel 28 Wfsv).

Verder wordt voor kleine werkgevers de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas vastgesteld als per sector vastgestelde premie (artikel 38 Wfsv gedifferentieerde premie jo. artikel 2.6 lid 3 en artikel 2.10 Besluit Wfsv).

Voor wat betreft de premieheffing is van belang dat uit het sectorfonds met name de eerste zes maanden van de WW-uitkering worden betaald (artikel 104 lid 1 onder a Wfsv). Het kan daarom niet verwonderen dat de sectorpremies erg hoog zijn in de uitzendsector, waar vanwege de aard van het werk en het uitzendbeding (als bedoeld in artikel 7:691 lid 2 B.W., derhalve het beding dat de uitzendovereenkomst eindigt door het eindigen van de terbeschikkingstelling op verzoek van de inlener) veel kortdurende werkloosheid voorkomt. In 2017 bedraagt de sectorpremie gemiddeld 1,36%. Voor uitzendbedrijven bedraagt de sectorpremie gemiddeld 4,07%. Het gaat dan om een gemiddelde, want de uitzendsector is op zichzelf weer verdeeld in sectoronderdelen (artikel 3.6 Regeling Wfsv) al naar gelang bijvoorbeeld het soort functie (administratief of (para)medisch dan wel technisch of overig) en het al dan niet van toepassing zijn van het uitzendbeding.

Van groot belang is daarom onder welke voorwaarden een werkgever in de sector uitzendbedrijven dient te worden ingediend.

Op grond van het bepaalde in artikel 95 Wfsv wordt het bedrijfs- en beroepsleven ingedeeld in sectoren, waarbij elke sector één of meer takken van beroep of bedrijf bevat, of delen daarvan. Een sector kan worden onderverdeeld in sectoronderdelen waarbij elk sectoronderdeel de bedrijfsactiviteiten van één of meer werkgevers omvat. De vaststelling van deze sectoren en sectoronderdelen geschiedt bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. 

Deze regeling is de Regeling Wfsv. In artikel 5.1 worden 67 bedrijfssectoren vastgesteld, waaronder als sector 52 de sector uitzendbedrijven.  Op grond van artikel 5.2 Regeling Wfsv wordt voor de vraag welke werkzaamheden behoren tot welke sector verwezen naar bijlage 1 bij de Regeling Wfsv. Indien werkzaamheden niet zijn vermeld vindt op grond van artikel 5.3 indeling plaats in de sector die naar het aard van de werkzaamheden het meest met die sector overeenkomt.

Ten aanzien van sector 52 is daar vermeld dat in die sector wordt ingedeeld:

  • de werkgever, die zich in het kader van de uitoefening van zijn bedrijf of beroep bezighoudt met het ter beschikking stellen van arbeidskrachten aan een derde om krachtens een door deze aan de werkgever verstrekte opdracht arbeid te verrichten onder leiding en toezicht van de derde;
  • waarbij die arbeidskrachten werkzaam zijn op basis van een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;
  • waarin tevens het uitzendbeding is opgenomen of (indien de maximaal toegelaten duur daarvan is verstreken) opgenomen is geweest;
  • mits met dit ter beschikking stellen van arbeidskrachten meer dan 50% van het totale premieplichtige loon op jaarbasis is gemoeid.
Indien ten aanzien van een werkgever met het ter beschikking stellen van arbeidskrachten tussen de 15 en 50% van het totale premieplichtige loon gemoeid is wordt de werkgever uitsluitend voor de werkzaamheden met betrekking tot het ter beschikking stellen van arbeidskrachten in sector 52 ingedeeld.

Als een werkgever op basis van een uitzendovereenkomst zonder uitzendbeding en voor meer dan 50% van het totale premieplichtige loon op jaarbasis ter beschikking stelde aan inleners in één bepaalde sector, werd die werkgever echter niet in de sector uitzendbedrijven ingedeeld. Uitzendbedrijven die zich in een bepaalde sector specialiseerden werden als gevolg daarvan ingedeeld in die sector ( de "vaksector”) en niet in de sector uitzendbedrijven.

Bij besluit van 18 mei 2017 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geregeld dat deze mogelijkheid voor indeling in de vaksector vervalt. De Minister geeft hiervoor als reden aan dat het aantal uitzendbedrijven dat buiten de uitzendsector werd ingedeeld de afgelopen jaren fors is toegenomen, dat de veronderstelling dat deze uitzendwerkgevers voor wat betreft de premiestelling vergelijkbaar zijn met andere werkgevers in de vaksector niet juist is gebleken waardoor voor niet uitzendbedrijven in de vaksector hogere premies in de vaksector ontstonden. Gebleken daarbij zou zijn dat het ontbreken van een uitzendbeding geen goed criterium is om zeer flexibele uitzenddienstverbanden te onderscheiden van minder flexibele dienstverbanden. De Minister vermeldt in de toelichting op het besluit dat een groot deel van de uitzendarbeid buiten de uitzendsector is ingedeeld.

Door de wijziging is nu geregeld dat ook werkgevers die werknemers op basis van een uitzendovereenkomst ter beschikking stellen zonder uitzendbeding ingedeeld wordt in de sector uitzendbedrijven.

Op grond van een beschikking van de Hoge Raad van Hoge Raad 4 november 2016 (Belastingkamer), ECLI:NL:HR:2016:2496 worden ook payrollbedrijven ingedeeld in de sector uitzendbedrijven. Aan dat oordeel ligt ten grondslag dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat ook de arbeidsovereenkomst tussen de payrollwerkgever en de payrollwerknemer een uitzendovereenkomst is.

De wijziging geldt alleen voor bedrijven die vanaf de datum van inwerkingtreding van de wijziging (de dag na de dag van publicatie in de Staatscourant, ofwel vanaf  25 mei 2017) worden ingedeeld. Ook voor bedrijven die vóór 25 mei 2017 een aanvraag tot indeling in een andere sector dan de uitzendsector hebben ingediend, geldt nog de oude regeling.

Als gevolg van deze overgangsregeling zullen er nog langdurig verschillen in loonkosten bestaan tussen bestaande uitzendbedrijven die nog wel ingedeeld zijn in de vaksector en nieuwe uitzendbedrijven die alleen nog in de uitzendsector kunnen worden ingedeeld. De vraag is of dat zich, zeker op lange termijn, verhoudt met het uitgangspunt dat de sectorindeling de concurrentieverhoudingen niet mag verstoren.