Aangepaste voorwaarden voor terugkeer in publieke stelsel


Waar het gemakkelijker wordt om WGA-eigenrisicodrager te worden door het vervallen van het inlooprisico, wordt het minder "makkelijk” om het eigenrisicodragen te beëindigen.

Na het eindigen van het eigenrisicodragen moet de eigenrisicodrager de WGA-uitkeringen van de (ex-) werknemers waarvan hij de uitkering zelf moest betalen, ook blijven betalen tot het einde van de WGA-uitkering of tot het einde van de periode van tien jaar waarin de WGA-uitkering voor rekening van de werkgever is (uitlooprisico). Dit uitlooprisico wordt door de verzekeraar gedekt. Ook vanaf 1 januari 2017 blijft het uitlooprisico voor rekening van de eigenrisicodrager, zodat de verzekeraar de WGA-uitkeringen die onder het uitlooprisico vallen moet blijven betalen.

Anders dan tot 1 januari 2017 gaan werkgevers die het eigenrisicodragen hebben beëindigd in het publieke stelsel echter niet de minimum gedifferentieerde premie betalen. Die minimumpremie was het gevolg van het feit dat er geen WGA-uitkeringen waren die voor rekening van het UWV waren gekomen, omdat de WGA-uitkeringen van alle werknemers met een eerste dag van arbeidsongeschiktheid vóór het moment waarop het eigenrisicodragen is geëindigd, onder het uitlooprisico vielen en dus nog door de eigenrisicodrager c.q. de verzekeraar betaald werden. Na beëindiging van het eigenrisicodragen duurde het (vanwege de wachttijd van 104 weken) twee jaar voordat er een WGA-uitkering kon worden toegekend aan een werknemer met een eerste dag van arbeidsongeschiktheid die was gelegen na het einde van het eigenrisicodragen. Vervolgens duurde het nog eens twee jaar voordat het uitbetaalde bedrag van de WGA-uitkering van deze werknemer de hoogte van de gedifferentieerde premie kon beïnvloeden. Om die reden waren werkgevers er na het einde van het eigenrisicodragen in het publieke stelsel van verzekerd dat de gedifferentieerde premie vier jaar lang op het minimum werd vastgesteld. Dat verklaart ook waarom veel werkgevers die eigenrisicodrager waren op de forse premieverhogingen van de verzekeraars hebben gereageerd door het eigenrisicodragen te beëindigen en terug te keren in het publieke stelsel.

Vanaf 1 januari 2017 zijn werkgevers die na eigenrisicodrager te zijn geweest terugkeren in het publieke stelsel echter niet meer verzekerd van de minimumpremie. Zij gaan voortaan een gedifferentieerde premie betalen die is gebaseerd op het bedrag van alle WGA-uitkeringen die twee jaar eerder zijn betaald, ongeacht of deze ten laste van het UWV zijn gekomen dan wel ten laste van de eigenrisicodrager c.q. verzekeraar (terugkeerpremie). Werkgevers die het eigenrisicodragen willen beëindigen betalen daardoor direct de gedifferentieerde premie in volle omvang, dus inclusief het effect waarbij de premiestijging (voor grote werkgevers) fors hoger uitvalt dan het bedrag van de uitkering dat tot die premiestijging aanleiding gaf. Beëindiging van het eigenrisicodragen is daarmee financieel een stuk minder interessant geworden.

Voor werkgevers die per 1 juli 2015 of daarvóór eigenrisicodrager zijn geworden geldt echter eerbiedigende werking. Zij kunnen nog rekenen op (het resterende deel van) de periode van vier jaar waarin zij de minimum gedifferentieerde premie betalen. Daarna kan ook voor hen de gedifferentieerde premie gaan oplopen onder invloed van de WGA-uitkeringen die worden uitbetaald aan hun (ex-) werknemers.

Aangepaste gevolgen van beëindiging van eigenrisicodragen

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met mevrouw M. (Michèle) Sonneveld Rccm van ons kantoor.