Bronnen:
De regering heeft bij de Tweede Kamer een wetsvoorstel ingediend dat erin voorziet dat het recht op het minimumloon en minimum vakantietoeslag voortaan in bepaalde gevallen ook toekomt aan arbeidskrachten die op basis van een overeenkomst van opdracht werkzaam zijn. De doelstelling van dit wetsontwerp is oneigenlijk gebruik van de overeenkomst van opdracht tegen te gaan, waarbij met "oneigenlijk gebruik” gedoeld is op het ontwijken van de aanspraak op minimumloon en minimum vakantietoeslag.
Blijkens artikel 7:400 van het Burgerlijk Wetboek is de overeenkomst van opdracht: "de overeenkomst waarbij de ene partij, de opdrachtnemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbindt anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden te verrichten die in iets anders bestaan dan het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard, het bewaren van zaken, het uitgeven van werken of het vervoeren of doen vervoeren van personen of zaken”.
Het recht op minimumloon en minimum vakantietoeslag komt na invoering van het wetsvoorstel toe aan personen die:
Uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel blijkt dat met deze laatste categorie degenen worden bedoeld die door de belastingdienst als ondernemer worden beschouwd, waarbij van de juistheid van gesteld ondernemerschap zal worden uitgegaan indien de opdrachtnemer een "verklaring arbeidsrelatie” van de belastingdienst heeft, waaruit blijkt dat de inkomsten uit de betreffende arbeidsverhouding fiscaal moeten worden gekwalificeerd als winst uit onderneming ("VAR-WUO”).
Ook na de wetswijziging blijft de "bemiddelingsovereenkomst” kwalificeren als een overeenkomst die de arbeidskracht recht geeft op minimumloon en minimum vakantietoeslag. Daarbij moet dan zijn voldaan aan de vereisten dat:
Nieuw is dat ook de overeenkomst van opdracht waarbij tegen beloning arbeid wordt verricht anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf, kwalificeert als een overeenkomst die recht geeft op het minimumloon en de minimum vakantietoeslag.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) kan bij algemene maatregel van bestuur het begrip "dienstbetrekking”, dat bepaalt of een arbeidskracht recht heeft op het minimumloon en de minimum vakantietoeslag, worden uitgebreid indien het gaat om een arbeidskracht die:
Van deze bevoegdheid is gebruik gemaakt in het Besluit minimumloon en minimumvakantiebijslag. In artikel 2 van dat Besluit wordt de arbeidsverhouding met een dienstbetrekking gelijkgesteld (zodat recht op minimumloon en minimumvakantietoeslag bestaat) van degene die:
Deze bepaling van het Besluit zal worden gewijzigd om te voorkomen dat aan het betalen van minimumloon en minimumvakantietoeslag wordt ontkomen door niet te eisen dat de arbeid persoonlijk wordt verricht, terwijl dat in de praktijk wel steeds of nagenoeg steeds het geval is. De eis dat de arbeid persoonlijk moet worden verricht zal worden geschrapt en ook de eisen aan de duur van de arbeidsverhouding (drie maanden) en de omvang van de arbeid (gemiddeld vijf uur per week) zullen komen te vervallen. Verder vervalt de eis dat de arbeid voor ten hoogste twee anderen wordt verricht, waarbij de regering opmerkt dat in een dergelijk geval vaak sprake zal zijn van overeenkomst die is verricht in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
Door de verplichting tot het betalen van het minimumloon uitsluitend te verbinden aan de overeenkomst van opdracht, wordt de beschermende werking van de WML onthouden aan arbeidskrachten die bijvoorbeeld arbeid van stoffelijke aard verrichten (bijvoorbeeld schoonmaakwerkzaamheden), of die tot één van de uitzonderingscategorieën behoren (bijvoorbeeld koeriersdiensten).
Het wetsvoorstel zal pas inwerkingtreden zes maanden na publicatie in het Staatsblad, om partijen de gelegenheid te geven om lopende overeenkomsten aan te passen.
De WML kent overigens in artikel 12 lid 4 reeds een regeling voor stukloon. Voor zover het loon niet naar tijdsruimte is vastgesteld, maar afhankelijk is van de uitkomsten van de te verrichten arbeid, is daar vermeld dat voor de berekening van het minimumloon moet worden uitgegaan van de tijd die redelijkerwijs met de uitvoering van de verrichte arbeid is gemoeid. Over deze tijd berekend moet het loon dan tenminste het wettelijk minimumloon bedragen.
Ook regelt de WML al de bevoegdheid van de Inspectie SZW om een bestuurlijke boete op te leggen aan de werkgever die niet het minimumloon betaalt en om die werkgever op straffe van een dwangsom te verplichten tot nabetaling van achterstallig loon. Ten behoeve van de Inspectie SZW dient de werkgever bescheiden te kunnen overleggen waaruit het door de werknemer gewerkte aantal uren en het betaalde loon blijkt. Indien stukloon wordt betaald, dienen de gehanteerde productienormen inzichtelijk te zijn en dient aannemelijk te zijn dat deze productienormen redelijkerwijs kunnen leiden tot een betaling op het niveau van het minimumloon. Het toezicht van de Inspectie SZW en de daarbij geldende administratieve vereisten gaan met inwerkingtreding van de wetswijziging ook gelden voor arbeidskrachten die op basis van een overeenkomst van opdracht werkzaam zijn, onder de voorwaarde die in de wet worden genoemd.
Het wetsvoorstel sluit aan bij het streven van de sociale partners en de regering in het Sociaal Akkoord om de positie van flexwerkers te verbeteren.