Aansprakelijkheid van werkgever voor ondergeschikte bij regres door ziekenfonds

Jaar en kwartaal
2010, 1e kwartaal
Nummer
6

Bronnen:

Hoge Raad 27 november 2009, www.rechtspraak.nl, ljn: BJ8732



De Ziekenfondswet gaf het ziekenfonds de mogelijkheid tot verhaal van door het ziekenfonds betaalde ziektekosten op degene die het feit veroorzaakt heeft als gevolg waarvan de ziektekosten moesten worden gemaakt, met dien verstande dat diegene daardoor tot niet meer schadevergoeding verplicht worden dan hij ten opzichte van de verzekerde werknemer zou hebben moeten betalen. Verhaal op de werknemer en verhaal op de werkgever (die samen ook de premie betaalden) was in artikel 83c van de Ziekenfondswet echter beperkt tot het geval van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer c.q. de werkgever.

De Hoge Raad heeft een arrest gewezen over de vraag wanneer sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid van een werkgever. Het betrof een geval waarin een werknemer ernstig gewond was geraakt ter gelegenheid van een bedrijfsongeval met een machine. De werknemer was een uitzendkracht die op de dag van het ongeval voor het eerst met de machine werkte en die (door ziekte en vakantie van twee andere collega’s) daarbij alleen werd begeleid door een 21-jarige werknemer die zelf pas een maand in dienst was. Waarschuwingen die de werknemer in de wind sloeg waren slechts in het Engels op de machine aangebracht terwijl de betreffende werknemer geen Engels sprak. De werknemer had geen veiligheidsinstructies gekregen. Tenslotte was een beveiliging van de machine mogelijk geweest waardoor het ongeval had kunnen worden voorkomen, maar deze beveiliging was achterwege gebleven.

Het ziekenfonds stelde dat daardoor sprake was van bewuste roekeloosheid en vorderde van de werkgever vergoeding van de gemaakte ziektekosten tot een bedrag van € 47.183,99. De rechtbank en het gerechtshof wezen de vordering toe, maar de Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof vernietigd. De Hoge Raad overweegt daarbij dat de beperking van het verhaalsrecht op de werkgever tot de gevallen van opzet en bewuste roekeloosheid gebaseerd is op de gedachte dat een sociale verzekeraar als een ziekenfonds slechts bij uitzondering verhaal moet kunnen nemen op degenen die tot de kring van de onderneming behoren. Die uitzondering moet daarom volgens de Hoge Raad beperkt worden geïnterpreteerd. Daartoe moet sprake zijn van een zodanige, aan de leiding van de onderneming te verwijten falende organisatie van de bewuste risicovolle werkzaamheden, dat deze als opzet of bewuste roekeloosheid van de werkgever is aan te merken. Het gerechtshof had deze bewuste roekeloosheid aan de afdelingschef verweten. De Hoge Raad is echter van mening dat dat nog niet betekent dat ook sprake is van bewuste roekeloosheid van de werkgever. Van bewuste roekeloosheid van de werkgever is volgens de Hoge Raad pas sprake als het handelen of nalaten dat als bewuste roekeloosheid wordt gekwalificeerd geschiedt door een werknemer wiens positie binnen de kring van de onderneming in het maatschappelijk verkeer op één lijn gesteld kan worden met die van de bestuurder van de rechtspersoon, die voor de organisatie van de betrokken werkzaamheden verantwoordelijk is. De mogelijkheid van verhaal van de ziektekosten door het ziekenfonds op de werkgever is hierdoor beperkt.

De Ziekenfondswet is per 1 januari 2006 vervangen door de Zorgverzekeringswet en de ziekenfondsen zijn opgeheven. Een beperking van de verhaalsmogelijkheid bestaat echter ook nu nog. De verzekeraar treedt weliswaar in de rechten van de verzekerde ("subrogatie”) maar de verzekeraar krijgt daardoor geen rechten jegens de werkgever tenzij zich bij de werkgever een omstandigheid zou hebben voorgedaan die afbreuk zou hebben gedaan aan het recht van de verzekerde op uitkering (artikel 7:962 lid 3 B.W.). Blijkens de wetsgeschiedenis is met deze uitzondering met name gedoeld op opzet of grove schuld van de werkgever. Ook verhaal door het UWV op de werkgever van Ziektewet-, WAO- en WIA-uitkeringen is gebonden aan de eis van opzet of bewuste roekeloosheid (artikelen 52b ZW, 91 WAO en 100 WIA). Het arrest van de Hoge Raad is derhalve ook thans nog van belang.