In het regeerakkoord hebben de coalitiepartijen afgesproken
om een groot aantal maatregelen te nemen ten aanzien van de arbeidsmarkt en de
sociale zekerheid. De maatregelen die de regering wil treffen ten aanzien van
de arbeidsmarkt zijn opgenomen in een (concept) wetsvoorstel voor de Wet
arbeidsmarkt in balans. Op 9 april 2018 heeft de regering dit concept wetsvoorstel
gepubliceerd voor internetconsultatie. Nog voor de zomer wil de regering dit
wetsvoorstel indienen bij de Raad van State. Indiening bij de Tweede Kamer volt
zo snel mogelijk daarna. De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 januari
2020. Voor die datum staat ook de invoering gepland van wettelijke maatregelen
die de verplichtingen van werkgevers bij ziekte en arbeidsongeschiktheid
beperken en een hervorming van de wettelijke regels ter zake van de inhuur van
zzp-ers (vervanging van de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties).
Het concept-wetsvoorstel bevat met name aanpassingen van de
Wet werk en zekerheid. Opnieuw wordt geprobeerd de kloof tussen vast werk en
flexibel werk kleiner te maken door het voor werkgevers aantrekkelijker te
maken om een vast contract aan te gaan en door maatregelen te treffen die er op
gericht zijn om flexibel werk mogelijk te doen zijn als het aansluit bij de
aard van de werkzaamheden en te voorkomen als het er op gericht is om te
concurreren op arbeidsvoorwaarden.
Het wetsvoorstel valt uiteen in drie delen:
- maatregelen rond flexibele arbeid;
- aanpassingen ontslagrecht;
- premiedifferentiatie WW naar aard van contract.
Maatregelen rond
flexibele arbeid
Ketenbepaling
Verruiming
maximumtermijn
Verlengde arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd worden nu
van rechtswege omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zodra
meer dan drie overeenkomsten voor bepaalde tijd elkaar hebben opgevolgd of
zodra meer dan 24 maanden zijn verstreken. Deze zogenaamde "ketenregeling”
(artikel 7:668a lid 1 B.W.) wordt verruimd in die zin dat pas een
arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaat zodra meer dan 36 maanden zijn
verstreken. Daarmee wordt teruggekeerd naar de situatie van vóór 1 juli 2015,
toen dit onderdeel van de Wet werk en zekerheid werd ingevoerd.
Terugkerend tijdelijk
werk
Bij de toepassing van deze ketenregeling wordt de "teller op
nul gezet” zodra tussen twee arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd meer dan
zes maanden is verstreken. Dan mogen dus opnieuw drie arbeidsovereenkomsten
voor bepaalde tijd worden gesloten in ten hoogste 24 (en straks weer 36)
maanden. Voor seizoenarbeid (functies die als gevolg van klimatologische of
natuurlijke omstandigheden gedurende een periode van ten hoogste negen
maanden per jaar kunnen worden uitgeoefend) geldt dat de tussenpoos bij CAO kan
worden verkort tot "meer dan drie maanden” (artikel 7:668a lid 11 B.W.). Deze
mogelijkheid om bij CAO een kortere tussenpoos vast te stellen wordt verruimd
zodat ook ander terugkerend tijdelijk werk dat ten hoogste gedurende een
periode van negen maanden kan worden verricht, daaronder kan vallen
(artikel 7:668a lid 13 B.W.). Indien aantoonbaar is dat het CAO-overleg ter
zake in een sector niet tot bevredigende uitkomsten leidt, kan de Minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid daarover een besluit nemen (artikel 7:668a
lid 14 B.W.). Voor functies die langer dan negen maanden per jaar kan worden
verricht kan de ketenbepaling bij CAO nog steeds worden verruimd tot maximaal
zes contracten in ten hoogste vier jaar (artikel 7:668a lid 5 onder b B.W.)
Invalkrachten primair
onderwijs
Tijdelijke contracten voor invalskrachten in verband met
vervanging wegens ziekte in het primaire onderwijs worden van de
ketenregeling uitgezonderd (artikel 7:668a lid 15 B.W.).
Oproepovereenkomsten
Minimumtermijn voor
oproep en intrekken van oproep
In gewone arbeidsovereenkomsten moet
de werkgever loon betalen als de werknemer geen arbeid verricht door een
oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen
(artikel 7:628 lid 1 B.W.). Bij nulurencontracten wordt schriftelijk bepaald
dat de werkgever in dat geval toch geen loon behoeft te betalen. Een dergelijke
afwijking van de wet is alleen rechtsgeldig gedurende de eerste zes maanden van
de arbeidsovereenkomst (artikel 7:628 lid 5 B.W.). Bij CAO kan deze termijn van
zes maanden worden verlengd, maar alleen als het gaat om functies waarvan de
werkzaamheden incidenteel van aard zijn en geen vaste omvang hebben (artikel
7:682 lid 7 B.W.).
Door te bepalen dat werknemers met
nulurencontracten niet gehouden zijn om gehoor te geven aan een oproep als
deze niet tenminste vier dagen voor aanvang de werkzaamheden plaatsvindt
(artikel 7:628a lid 2 B.W.) en door te bepalen dat de werknemer recht op
loon heeft als een oproep door de werkgever binnen vier dagen voor
aanvang van de werkzaamheden ingetrokken (artikel 7:628a lid3 B.W.),
moet voorkomen worden dat werknemers met nulurencontracten in feite permanent
beschikbaar moeten zijn terwijl dat door de aard van de werkzaamheden niet
wordt vereist. De termijn van vier dagen kan bij CAO worden verkort tot één dag
(artikel 7:628a lid 4 B.W.).
Aanbod
doen voor vaste arbeidsomvang
Steeds wanneer een arbeidsovereenkomst
waarin de omvang van de arbeid niet of niet eenduidig is vastgelegd (zoals bij
een nulurenovereenkomst het geval is) twaalf maanden heeft geduurd, is de
werkgever verplicht om een aanbod te doen voor een arbeidsomvang die
tenminste gelijk is aan het gemiddelde omvang van de arbeid in de voorafgaande
twaalf maanden (artikel 7:628a lid 5 B.W.). Als dat niet gebeurt kan de
werknemer toch het daaruit voortvloeiende loon vorderen (artikel 7:628a lid 7
B.W.). In feite wordt hiermee het rechtsvermoeden betreffende de omvang van de
arbeidsduur (artikel 7:610b B.W.: "Indien een arbeidsovereenkomst ten minste
drie maanden heeft geduurd, wordt de bedongen arbeid in enige maand vermoed een
omvang te hebben gelijk aan de gemiddelde omvang van de arbeid per maand in de
drie voorafgaande maanden.”) verder aangescherpt, vooral in die zin dat bij het
rechtsvermoeden tegenbewijs van de werkgever mogelijk is en in dit geval niet.
Ook wordt het initiatief voortaan bij de werkgever neergelegd.
Het betreft overigens geen
verplichting om een nieuwe arbeidsovereenkomst aan te bieden, maar slechts om
een bepaalde vaste urenomvang aan te bieden zo lang de arbeidsovereenkomst
duurt.
De werknemer hoeft het aanbod niet
te aanvaarden en kan er voor kiezen de eerder bestaande flexibiliteit ten
aanzien van het te werken aantal uren te behouden.
Verkorting
van opzegtermijn werknemer
Indien de omvang van de arbeid niet
eenduidig is vastgelegd, wordt de opzegtermijn van de werknemer verkort tot de
termijn die de werkgever in acht moet nemen bij het oproepen van de werknemer
of het intrekken van een oproep (artikel 7:618a lid 2 en 4 B.W.), dus in
beginsel tot vier dagen (artikel 7:672 lid 5 B.W.).
Payroll
De mogelijkheid om gebruik te maken van payrollbedrijven bij
het inhuren van arbeidskrachten blijft bestaan, maar wordt zodanig vormgegeven
dat het alleen een instrument is voor het "ontzorgen” van werkgevers en niet
ook een instrument voor concurrentie op arbeidsvoorwaarden.
Gelijke
arbeidsvoorwaarden
In artikel 8a van de Wet allocatie arbeidskrachten door
intermediairs (Waadi) wordt voor de payrollwerknemer een recht opgenomen op
dezelfde arbeidsvoorwaarden als die welke gelden voor werknemers in gelijke of
gelijkwaardige functies (artikel 8a lid 1 Waadi) of als die er in het
betreffende bedrijf niet zijn voor werknemers in gelijke of gelijkwaardige
functies in dezelfde branche (artikel 8a lid 2 Waadi).
Bijzondere bepalingen
uitzendovereenkomst niet van toepassing
De wet merkt in artikel 7:690 B.W.
een arbeidsovereenkomst als een uitzendovereenkomst aan, als voldaan is aan
drie voorwaarden:
- De werknemer dient door de werkgever ter
beschikking te zijn gesteld aan een derde.
- De werknemer moet bij die derde werkzaam zijn
onder de leiding en het toezicht van die derde.
- De terbeschikkingstelling van de werknemer aan
die derde moet geschieden in de uitoefening van het beroep of bedrijf van die
derde. Dat moet zo worden begrepen dat de werkgever zich professioneel bezig
moet houden met de terbeschikkingstelling van arbeidskrachten.
De vraag of een arbeidsovereenkomst
een uitzendovereenkomst in de zin van de wet is, heeft vervolgens twee
gevolgen:
- Gedurende de eerste 26 weken is de ketenregeling
van artikel 7:668a B.W. niet van toepassing (artikel 7:691 lid 1 B.W.). Dat
betekent dat in deze periode onbeperkt arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd
kunnen worden aangegaan.
- Gedurende de eerste 26 weken kan in de
arbeidsovereenkomst schriftelijk worden bedongen dat de arbeidsovereenkomst van
rechtswege eindigt als de terbeschikkingstelling van de werknemer aan de derde
eindigt (het zogenaamde "uitzendbeding”) (artikel 7:691 lid 2 B.W.).
De CAO voor uitzendkrachten (ABU)
verlengt beide termijnen van 26 weken tot 78 weken (artikel 13 lid 1: "fase
A”).
Daarnaast is voor de
uitzendovereenkomst de ketenregeling verruimd. Verlengde arbeidsovereenkomsten voor
bepaalde tijd worden pas omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde
tijd nadat meer dan zes overeenkomsten voor bepaalde tijd elkaar hebben
opgevolgd of zodra meer dan 48 maanden zijn verstreken.
In een drietal arresten van eind
2016 (HR 4 november 2016 (Civiele Kamer), ECLI:NL:HR:2016:2356, HR 4 november
2016 (Belastingkamer), ECLI:NL:HR:2016:2496 en HR 2 december 2016,
ECLI:NL:HR:2016:2757) heeft de Hoge Raad bepaald dat voor het voldoen aan de
voorwaarden van de uitzendovereenkomst niet vereist is dat de werkgever vraag
en aanbod op de arbeidsmarkt bij elkaar brengt (de zogenaamde
"allocatiefunctie” op de arbeidsmarkt vervult). Daardoor voldoen de
arbeidsovereenkomsten die payrollbedrijven met een werknemer sluiten aan de
definitie van de uitzendovereenkomst en kunnen payrollbedrijven dus profiteren
van de daaraan verbonden voordelen. Payrollbedrijven nemen de werknemers in
dienst die door hun cliënten zelf zijn geworven en geselecteerd en stellen die
werknemers tegen betaling te werk bij hun cliënten. Net als uitzendbureaus en
detacheringsbedrijven zijn zij dus de formele werkgever terwijl hun werknemers
materieel tewerkgesteld zijn bij hun cliënten. Uitzendbureaus en
detacheringsbedrijven verschillen daarbij echter van payrollbedrijven doordat
zij voor hun cliënten wel de werknemers werven en selecteren en doordat zij dus
wel de allocatiefunctie op de arbeidsmarkt vervullen.
Het wetsvoorstel laat de definitie van de
uitzendovereenkomst in artikel 7:690 B.W. ongewijzigd, maar voegt in artikel
7:692 B.W. een eigen definitie van de payrollovereenkomst als specifieke vorm
van de uitzendovereenkomst toe, dat wil zeggen: de uitzendovereenkomst, waarbij
de overeenkomst van opdracht tussen de werkgever en de inlener niet tot stand
is gekomen in het kader van het samenbrengen van vraag en aanbod op de
arbeidsmarkt en waarbij de werkgever alleen met toestemming van de derde
bevoegd is de werknemer aan een ander dan de inlener ter beschikking te
stellen.
In een nieuw artikel 7:692a B.W. wordt dan bepaald dat op de
payroll over niet van toepassing zijn:
- de mogelijkheid om bij schriftelijke
overeenkomst gedurende de eerste zes maanden te bepalen dat de werkgever geen
loon is verschuldigd indien de werknemer niet heeft gewerkt door een
oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen
(artikel 7:628 leden 5 tot en met 7 B.W.);
- de mogelijkheid om bij CAO de periode van 24 maanden (36 maanden)
waarin ten hoogste drie arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd kunnen worden
gesloten te verhogen naar een periode van 48 maanden waarin ten hoogste zes
arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd kunnen worden gesloten (artikel
668a lid 5 B.W.);
- het uitsluiten van de toepasselijkheid van de ketenregeling
van artikel 7:668a B.W. in de eerste 26 weken (met mogelijkheid om die
periode bij CAO te verlengen tot 78 weken) (artikel 7:691 B.W.).;
- de mogelijkheid om in de eerste 26 weken
(met mogelijkheid om die periode bij CAO te verlengen tot 78 weken) het
zogenaamde "uitzendbeding” overeen te komen, waardoor de
arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt bij de beëindiging van de inlening
van de werknemer door de inlener (artikel 7:691 B.W.).
Pensioenregeling
De payrollwerkgever is verplicht een adequate
pensioenregeling te treffen indien werknemers in gelijke of gelijkwaardige
functies in hetzelfde bedrijf of (als die er niet zijn) in dezelfde branche
recht hebben op een pensioenregeling (artikel 8a lid 4 Waadi) waarbij in een
algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald wat een adequate
pensioenregeling is (artikel 8a lid 5 Waadi).
Geen uitzending binnen
concernverband
Door wijziging van artikel 1 lid 3 onder c Waadi wordt
geregeld dat uitzending binnen concernverband buiten de definitie van
het terbeschikkingstelling van arbeidskrachten valt. Daardoor wordt het regime
dat geldt voor payrollbedrijven ook van toepassing voor intraconcernuitzending.
Aanpassingen
ontslagrecht
Cumulatiegrond
Sinds de invoering van de Wet werk en zekerheid moet voor
ontslag zijn voldaan aan de voorwaarden van één van acht in de wet genoemde
"redelijke gronden” (artikel 7:669 lid 3 B.W.). Daarbij is het de rechter
verboden om tot ontslag over te gaan als sprake is van meerdere gronden voor
ontslag zonder dat bij één van de gronden aan alle wettelijke voorwaarden is
voldaan. Door de introductie van een "cumulatiegrond” moet ontslag in
dergelijke gevallen toch mogelijk worden gemaakt. De rechter moet dan afwegen
of van de werkgever kan worden verlangd om de arbeidsovereenkomst voort te zetten.
In artikel 7:669 lid 3 onder i wordt als ontslaggrond opgenomen: "een
combinatie van omstandigheden genoemd in twee of meer van de gronden, bedoeld
in de onderdelen c tot en met h, die zodanig is dat van de werkgever in
redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten
voortduren”.
Als de rechter tot ontslag overgaat kan hij bovenop de
transitievergoeding een extra ontslagvergoeding toekennen van maximaal
de helft van de transitievergoeding (artikel 7:671b lid 8 B.W.).
Deze extra vergoeding staat los van de billijke vergoeding
die de rechterkant toekennen als sprake is van ernstig verwijtbaar gedrag van
de werkgever.
Proeftijd
Voor het rechtsgeldig kunnen bedingen van een proeftijd is
vereist dat de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor een duur van meer dan zes
maanden. De maximaal toegelaten proeftijd bedraagt dan een maand. Als de
arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van tenminste twee jaar of als de
arbeidsovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd, bedraagt de maximaal
toegelaten proeftijd twee maanden.
Om arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd
aantrekkelijker te maken voor werkgevers wordt de maximale proeftijd voor
arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd verlengd tot maximaal vijf maanden.
Voor arbeidsovereenkomsten aangegaan voor de duur van twee jaar of langer zal
de maximaal toegelaten proeftijd worden verlengd naar drie maanden.
Om misbruik te voorkomen wordt in artikel 7:652 lid 5 B.W.
bepaalt dat een proeftijd van drie maanden of een proeftijd van vijf maanden
alleen mogelijk is bij een eerste arbeidsovereenkomst tussen dezelfde
partijen, ook indien de nieuwe arbeidsovereenkomst duidelijk andere
vaardigheden of verantwoordelijkheden van de werknemer eist dan de vorige
arbeidsovereenkomst. Bij een dergelijke arbeidsovereenkomst bedraagt de
proeftijd twee maanden.
De maximaal toegelaten proeftijd bedraagt dan dus: duur arbeidsovereenkomst: maximale duur proeftijd: zes maanden of korter geen proeftijd
langer dan zes maanden maar korter dan twee jaar een maand
twee jaar of langer maar niet voor onbepaalde tijd drie maanden*
onbepaalde tijd vijf maanden*
*
alleen bij een eerste arbeidsovereenkomst tussen partijen; bij een opvolgende
overeenkomst twee maanden.
Met betrekking tot de mogelijkheid van de opzegging van een
arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tijdens de proeftijd wordt nog een gelijkstellinggeregeld met de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor wat betreft
de regeling van de gevolgen van verlenging van arbeidsovereenkomsten voor
bepaalde tijd (artikel 7:668a lid 2 onder b B.W.) en voor wat betreft de
regeling van het concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde
tijd (artikel 7:653 lid 5 B.W.).
Transitievergoeding
Eerder recht op
transitievergoeding
De transitievergoeding is verschuldigd als de werkgever het
initiatief neemt voor het beëindigen of niet voortzetten van de
arbeidsovereenkomst door de arbeidsovereenkomst op te zeggen, de kantonrechter
te verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden of de van rechtswege
geëindigde arbeidsovereenkomst niet te verlengen. De daarbij geldende eis dat
de arbeidsovereenkomst eerst 24 maanden geduurd heeft (artikel 7:673 lid 1
B.W.) komt te vervallen. Daardoor moet het verschil tussen contracten voor
bepaalde tijd en contracten voor onbepaalde tijd worden verkleind.
Hoogte
transitievergoeding omlaag
De transitievergoeding bedraagt nu gedurende de eerste tien
jaar (120 maanden) een zesde maandsalaris voor elke volle periode van zes maanden
waarin de werknemer in dienst was en na de eerste tien jaar (120 maanden) een kwart
maandsalaris elke volle periode van zes maanden dat de werknemer in dienst was (artikel 7:673 lid 2 B.W.).
De transitievergoeding zal voortaan een derde maandsalaris
per dienstjaar gaan bedragen, ook na de eerste tien jaar. Tevens wordt bepaald
dat de transitievergoeding naar evenredigheid is verschuldigd als de
arbeidsovereenkomst korter dan een kalenderjaar heeft geduurd. Daardoor is aan
het einde van elke arbeidsovereenkomst die op initiatief van de werkgever
eindigt of niet wordt verlengd de transitievergoeding van één derde van het
maandsalaris per dienstjaar naar rato van de duur van de arbeidsovereenkomst
verschuldigd. Feitelijk bedraagt de transitievergoeding dan 2,77% van het
jaarsalaris (jaarsalaris x 1/3 : 12 maanden)
De lopende overgangsregeling voor 50-plussers (artikel
7:673a B.W.) vervalt per 1 januari 2020.
Ruimere mogelijkheid
om scholingskosten in mindering te brengen op de transitievergoeding
De mogelijkheid om scholingskosten af te trekken van de
transitievergoeding wordt verruimd. Nu kunnen gemaakte scholingskosten onder
bepaalde voorwaarden in mindering worden gebracht op de transitievergoeding
(artikel 7:673 lid 6 B.W. jo. Besluit voorwaarden in mindering brengen kosten
op transitievergoeding). De werknemer moet daar dan wel vooraf schriftelijk mee
instemmen.
De daarbij geldende eis dat het moet gaan om kosten die de
bredere inzetbaarheid van de werknemer buiten de organisatie van de werkgever
bevorderen (artikel 2 Besluit voorwaarden in mindering brengen kosten op
transitievergoeding) wordt versoepeld in die zin dat het voortaan ook mag
gaan om kosten van scholing voor een andere functie bij dezelfde werkgever.
De Memorie van Toelichting vermeldt dat het Besluit voorwaarden in mindering
brengen kosten op transitievergoeding in verband hiermee zal worden aangepast.
Compensatie voor transitievergoeding
Eerder lagere
transitievergoeding voor kleine werkgevers bij ontslag wegens slechte
financiële situatie
De criteria om in aanmerking te komen voor de
overbruggingsregeling transitievergoeding voor kleine werkgevers worden
versoepeld. Tot 1 januari 2020 geldt voor werkgevers die minder dan 25
werknemers in dienst hebben en die werknemers moeten ontslaan als gevolg van
een slechte financiële situatie dat bij de berekening van de hoogte van de
transitievergoeding uitsluitend dienstjaren in aanmerking worden genomen vanaf
1 mei 2013 (artikel 7:673d B.W. jo. artikel 24 Ontslagregeling). Om voor die
lagere transitievergoeding in aanmerking te komen moet de werkgever aan zeer
strenge voorwaarden voldoen. Het resultaat over de laatste drie boekjaren moet
negatief zijn. Het eigen vermogen en het einde van het laatste boekjaar moet
negatief zijn en de liquiditeit aan het einde van het laatste boekjaar moet
eveneens negatief zijn, in die zin dat het bedrag van de vlottende activa lager
is dan het bedrag van de kortlopende schulden. Deze voorwaarden zullen ruimer
en eenvoudiger worden.
De Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel vermeldt
daaromtrent echter slechts dat de Ontslagregeling met het oog hierop zal worden
aangepast, maar geeft niet aan in welke zin die aanpassing zal plaatsvinden.
Compensatie van
transitievergoeding bij bedrijfsbeëindiging wegens pensionering of ziekte
Werkgevers die hun bedrijf willen beëindigen wegens
pensionering of ziekte worden daarvan op dit moment soms weerhouden doordat
niemand hun bedrijf wil overnemen en doordat zij hun bedrijf niet kunnen staken
omdat zij dan verplicht zouden worden te hoge transitievergoeding te betalen
aan de werknemers die dan moeten worden ontslagen.
In artikel 7:673e lid 1 onder b B.W. wordt geregeld dat het
UWV op verzoek van de werkgever een compensatie verstrekt voor de betaling van
de transitievergoeding in geval van pensionering van de werkgever of in geval
van staking van de onderneming als gevolg van arbeidsongeschiktheid van de
werkgever. Het recht op compensatie geldt alleen indien de werkgever minder
werknemers in dienst had dan een aantal dat nog bij algemene maatregel van
bestuur moet worden bepaald. Ook de vormgeving van de compensatieregeling en de
voorwaarden daarvan zullen nog in een algemene maatregel van bestuur worden
uitgewerkt.
Premiedifferentiatie
WW naar aard van contract
Alle werkgevers betalen op dit
moment aan de belastingdienst een sectorpremie, die verschillend is al
naargelang de sector waarbij de werkgever door de belastingdienst is ingedeeld
(artikel 28 Wet financiering sociale verzekeringen). Uit deze sectorpremie
worden de eerste zes maanden van de WW-uitkering bekostigd. Voor vijf sectoren
(het agrarisch bedrijf, het bouwbedrijf, de culturele instellingen, de horeca
(algemeen) en het schildersbedrijf) gelden verschillende
sectorpremiepercentages al naargelang sprake is van seizoensarbeid of niet
(artikel 2.3 Besluit Wfsv).
De regering wil in plaats van een
premie die verschilt per sector een premie gaan heffen die hoger is voor
arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd dan voor arbeidsovereenkomsten voor
onbepaalde tijd. In het wetsvoorstel wordt geregeld dat de sectorpremie komt te
vervallen (artikel 23 Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) en dat bij
ministeriële regeling kan worden bepaald dat de premie voor het Algemeen
Werkloosheidsfonds wordt vastgesteld op een percentage van het loon dat
verschillend is voor categorieën van werknemers al naar gelang de aard van hun
arbeidsovereenkomst, waarbij onderscheid wordt gemaakt in een lage premie voor
werknemers met een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd
waarin de omvang van de te verrichten arbeid eenduidig is vastgelegd in een
hoge premie voor overige werknemers (artikel 27 Wfsv). Het verschil tussen de
hoge en de lage premie zal worden uitgedrukt in een aantal procentpunten
(vooralsnog gaat de regering uit van 5 procentpunten), niet in een vaste
verhouding zoals nu het geval is bij de premiedifferentiatie in de vijf
bovengenoemde sectoren. De hoge premie zou daarbij 2,5 - 3 maal hoger zijn dan
de lage premie.
N.B.: De AWF-premie bedraagt in 2018
2,85%.
Bij algemene maatregel van bestuur zal worden geregeld dat
de lage premie wordt herzien als:
- de werknemer binnen een jaar na aanvang van de
arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd een WW uitkering krijgt die
voortvloeit uit die arbeidsovereenkomst, zulks ter voorkoming van flexibele
inzet van vaste contracten die na korte tijd (al dan niet met wederzijds
goedvinden) worden ontbonden;
- de werknemer een WW-uitkering krijgt wegens
arbeidsurenverlies bij die werkgever, terwijl de arbeidsovereenkomst bij
diezelfde werkgever voortduurt (met uitzondering van arbeidsurenverlies als
gevolg van bedrijfseconomische omstandigheden of arbeidsongeschiktheid), zulks
ter voorkoming van een praktijk waarbij een beperkt aantal vaste uren wordt
gecombineerd met structureel overwerk, waardoor feitelijk alsnog flexibele
arbeid bestaat;
- de arbeidsovereenkomst binnen vijf maanden na
aanvang wordt beëindigd, zulks om te voorkomen dat de proeftijd wordt gebruikt
als methode om de lage premie af te dragen voor een arbeidsrelatie die in feite
flexibel is.
Op de loonstrook zal moeten worden
vermeld of het wel of niet gaat om een schriftelijk aangegane
arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd waarvan de omvang van de arbeid
eenduidig is vastgesteld (artikel 7:626 lid 2 B.W.).
Doorwerking naar
premies ZW en WGA
Het vervallen van de sectorpremie zal ook gevolgen hebben
voor de hoogte van de premiecomponent ZW-lasten en WGA-lasten van de
gedifferentieerde premie Werkhervattingskas van kleine en middelgrote
werkgevers. De regering zal daarom een nieuwe premiesystematiek voor kleine en
middelgrote werkgevers gaan ontwikkelen.
Doorwerking naar
uitzendsector
Het vervallen van de sectorpremie betekent ook dat alle
uitzendbedrijven per 2020 "zullen worden ingedeeld in de uitzendsector”.
Aangezien de sectoren zullen komen te vervallen, zal dit waarschijnlijk
betekenen dat voor uitzendbedrijven een afzonderlijke premie zal worden
vastgesteld.
Is uw werknemer bijna twee jaar arbeidsongeschikt? Dan komen veel vragen op u af. Wilt u zeker weten dat u de juiste beslissingen neemt? Neem dan tijdig contact met ons op voor een WIA-Poort Scan!
Wilt u daarbij ook concrete adviezen ontvangen waarmee u eventueel zelf gewenste acties kunt nemen? Upgrade dan uw arbeidsrecht abonnement naar een plus- of top abonnement!