Deeltijd WW

Jaar en kwartaal
2009, 2e kwartaal
Nummer
1

Bronnen:

  • Besluit deeltijd WW tot behoud van vakkrachten, besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 31 maart 2009, Staatscourant 2 april 2009, nummer 64
  • Brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer van 22 april 2009, Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31371, nummer 170
  • Brief van de Stichting van de Arbeid aan decentrale partners van 21 april 2009
  • Besluit van 29 april 2009 tot wijziging Besluit deeltijd WW tot behoud van vakkrachten in verband met de instelling van een meldpunt, Staatscourant 6 mei 2009, nummer 82
  • Besluit van 25 mei 2009 tot wijziging Besluit deeltijd WW tot behoud van vakkrachten in verband met de uitbreiding van meldingsmogelijkheden, Staatscourant 28 mei 2009, nummer 96



Als uitvloeisel van het overleg tussen het kabinet en de sociale partners van 24 maart 2009 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een besluit genomen dat het per 1 april 2009 mogelijk maakt om de werktijd van werknemers te verkorten en hen tegelijkertijd voor het deel waarmee de werktijd wordt verkort recht te geven op een WW-uitkering.

Daartoe wordt het wettelijk verbod tot verkorting van de werktijd zonder vergunning van de Minister onder bepaalde voorwaarden opgeheven. De werktijd mag dan met ten hoogste 50% worden verkort. Om daarvoor in aanmerking te komen moet de werkgever schriftelijk aantonen dat de vakbonden met de werktijdverkorting instemmen. Als de werktijd voor minder dan twintig werknemers wordt verkort is een schriftelijke verklaring van instemming door een vertegenwoordiging van de werknemers voldoende.

De werkgever behoeft over het deel waarmee de werktijd verkort is geen loon te betalen. In de praktijk is echter gebleken dat de vakbonden volledige doorbetaling van het loon verbinden als eis om in te stemmen met werktijdverkorting. Toen dat een probleem werd heeft de Minister aanvankelijk een beroep gedaan op de werkgeversorganisaties en vakbonden (Stichting van de Arbeid). Deze heeft in een brief van 21 april 2009 laten weten dat werkgevers in het onderhandelingsproces niet op voorhand de mogelijkheid van loonaanvulling kunnen afwijzen en dat anderzijds het uiteindelijk ontbreken van overeenstemming hierover voor de werknemers geen op zichzelf staande voorwaarde kan zijn om goedkeuring aan een aanvraag voor deeltijd WW te onthouden. Aangezien dat natuurlijk ook geen echte oplossing voor het probleem bood, heeft de Minister bij besluit van 6 mei 2009 een meldpunt ingesteld. Werkgevers kunnen bij het Ministerie melden dat instemming van werkgever en vakbonden over werktijdverkorting "hangt” op de voorwaarde van de vakbonden dat het loon volledig wordt doorbetaald, waarna de centrale werkgeversorganisaties en centrale vakbonden twee weken de tijd krijgen om druk uit te oefenen op de werkgever en de betrokken (decentrale) vakbonden om alsnog overeenstemming te bereiken. Bij gebreke daarvan kan de Minister de werkgever de werkgever toestemming voor de werktijdverkorting verlenen, maar dan moeten de werknemers zelf wel met de werktijdverkorting instemmen. Deze regeling was vervolgens weer "tegen het verkeerde been” van de vakbonden, waarna de Minister de regeling bij besluit van 28 mei 2009 zo heeft uitgebreid dat werknemers en vakbonden nu ook bij het meldpunt kunnen melden dat met de werkgever een geschil bestaat over de toepassing van de werktijdverkortingsregeling, bijvoorbeeld over de afspraken met betrekking tot scholing of detachering.  

In beginsel hebben de werknemers voor dat deel recht op een WW-uitkering. Voor het geval de werknemers op grond van de criteria die gelden voor het recht op WW-uitkering echter geen recht op uitkering hebben (bijvoorbeeld omdat zij nog te kort gewerkt hebben om een WW-uitkering te krijgen; het kan ook zijn dat de WW-uitkering daardoor een te korte periode duurt) moet de werkgever met de vakbond of vertegenwoordiging van werknemers schriftelijke afspraken hebben gemaakt dat hij het loon zal doorbetalen. Dergelijke schriftelijke afspraken moeten ook zijn gemaakt met betrekking tot scholing van de werknemers tijdens de werktijdverkorting en de mogelijkheid van detachering van de werknemers bij andere bedrij-ven.

De werktijdverkorting geldt voor de duur van 13 weken maar kan twee maal voor 26 weken worden verlengd. Bij de verlenging moet de werkgever schriftelijk verslag uitbrengen over de gepleegde inspanningen op het gebied van scholing en detachering. Aan de hand daarvan wordt het verlengingsverzoek beoordeeld (door het UWV in het kader van het recht op WW-uitkering).

De werktijdverkorting dient aan te vangen vóór 1 januari 2010 en mag niet samenvallen met een werktijdverkorting op basis van de regeling zoals die tot 21 maart 2009 bestond.

De regeling is bedoeld voor bedrijven die hun personeel willen behouden om kapitaalvernietiging te voorkomen maar die bij gebrek aan "licht aan het einde van de tunnel” voor de keus zouden komen te staan om toch personeel te ontslaan als het in dienst houden te duur wordt. De regeling is niet bedoeld voor bedrijven zonder voldoende toekomstperspectief die uiteindelijk toch werknemers zullen moeten ontslaan en alleen pijnlijke keuzes willen uitstellen. Dan is het volgens de Minister voor iedereen beter om direct tot ontslag over te gaan. De werknemers kunnen dan eerder een andere baan zoeken. De werkgever geeft niet onnodig geld uit en de noodzakelijke aanpassingen in de arbeidsmarkt worden niet vertraagd. Om die reden is een voorwaarde voor de werktijdverkorting dat de werkgever zich krachtens een schriftelijke verklaring verbindt om aan het UWV een vergoeding te betalen voor het geval de werktijd gerekend over een aaneengesloten periode van vier kalenderweken met meer dan 50% wordt verkort of voor het geval de werknemer in de eerste dertien weken na het einde van de werktijdverkorting geheel of gedeeltelijk werkloos is en daardoor aanspraak moet maken op een WW-uitkering. Indien de werktijdverkorting langer dan 39 weken duurt, moet de werkgever de werknemer na het einde van de werktijdverkorting in dienst houden gedurende één derde deel van de periode waarvoor de werktijdverkorting schriftelijk is vastgelegd. Als de werknemer op staande voet wordt ontslagen of zelf het initiatief voor het ontslag neemt behoeft de vergoeding niet te worden betaald, maar er is geen uitzondering voor de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd waarvan de duur verstrijkt. 

De vergoeding bedraagt de helft van de WW-uitkering (inclusief werkgeverslasten) berekend over de periode van vier weken waarin de werktijd met meer dan 50% is verkort respectievelijk over de periode waarvoor de werktijdverkorting schriftelijk is vastgelegd.

De werknemer die aanspraak maakt op een deeltijd WW-uitkering soupeert daarmee zijn WW-rechten op. Voor zover wel gewerkt wordt worden nieuwe WW-rechten opgebouwd.

De regeling zal door de Minister worden ingetrokken indien en zodra op basis van het besluit meer dan 375 miljoen euro WW-uitkering is verstrekt. Lopende gevallen zullen in dat geval echter worden gerespecteerd, maar verlenging van de duur is dan niet meer mogelijk.