Duidelijkheid over berekening van billijke vergoeding bij ontslag

Jaar en kwartaal
2017, 3e kwartaal
Nummer
1

Bronnen:


Sinds de invoering van de Wet werk en zekerheid (WWZ) per 1 juli 2015, kent de wet drie soorten ontslagvergoedingen:
  • de gefixeerde schadevergoeding (artikel 7:672 leden 10 en 11; artikel 7:677 leden 3 en 4 B.W.);
  • de transitievergoeding (artikel 7:673 e.v. B.W.);
  • de billijke vergoeding (artikel 7:681 B.W.).
De gefixeerde schadevergoeding

De werkgever is de gefixeerde schadevergoeding verschuldigd als hij de arbeidsovereenkomst opzegt zonder rekening te houden met de opzegtermijn van artikel 7:672 B.W. De schadevergoeding is gelijk aan het loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst had moeten voortduren als de opzegtermijn wel juist in acht was genomen (artikel 7:672 lid 10 B.W.). Bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zonder tussentijdse opzegmogelijkheid bedraagt de gefixeerde schadevergoeding het loon over de periode tot het einde van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter kan de gefixeerde schadevergoeding matigen als dat billijk wordt gevonden, maar de gefixeerde schadevergoeding bedraagt ook dan tenminste het loon over drie maanden (artikel 7:672 lid 11 B.W.). 

De gefixeerde schadevergoeding wordt ook verschuldigd indien een partij door opzet of schuld aan de andere partij een dringende reden heeft gegeven voor een ontslag op staande voet en die andere partij van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt (artikel 7:677 leden 3 en 4 B.W.).

De gefixeerde schadevergoeding compenseert voor de schade die de werkgever of de werknemer leidt doordat de arbeidsovereenkomst eerder is geëindigd dan bij inachtneming van de juiste opzegtermijn respectievelijk bij het niet geven van een dringende reden voor ontslag op staande voet het geval zou zijn geweest.

De transitievergoeding

De werkgever is aan de werknemer de transitievergoeding verschuldigd indien:
  • de arbeidsovereenkomst tenminste 24 maanden heeft geduurd; en
  • op initiatief van de werkgever wordt beëindigd of niet voortgezet, dat wil zeggen als (artikel 7:673 lid 1 onder a B.W.):
o      de arbeidsovereenkomst door de werkgever wordt opgezegd;
o      de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever door de kantonrechter wordt ontbonden;
o      de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt en op initiatief van de werkgever niet wordt voortgezet.
Alleen als sprake is van ernstig verwijtbaar gedrag van de werkgever kan de transitievergoeding verschuldigd zijn als de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werknemer wordt beëindigd of niet wordt voortgezet.

De transitievergoeding is afhankelijk van de hoogte van het loon en de duur van de arbeidsovereenkomst (artikel 7:673 lid 2 B.W.). Tijdelijk (tot 1 januari 2020) en onder omstandigheden kunnen ook de leeftijd (ouder dan 50 jaar maar niet bij kleine werkgevers, artikel 7:673a B.W.) en de financiële omstandigheden van de werkgever (artikel 7:673d B.W., maar alleen bij kleine werkgevers) een rol spelen.

De transitievergoeding beoogt de werknemer te compenseren voor schade die hij lijdt door het eindigen van de arbeidsovereenkomst en om de overgang naar ander werk makkelijker te maken (Memorie van Toelichting Wet werk en zekerheid, Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nummer 3, bladzijde 34).

De billijke vergoeding

Naast (eventueel) de transitievergoeding kan de rechter in een aantal in de wet genoemde gevallen een billijke vergoeding aan de werknemer toekennen. Dat is het geval indien:

bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever of werknemer

  • de ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter op verzoek van de werkgever het gevolg is van ernstig verwijtbaar gedrag van de werkgever  (artikel 7:671b lid 8 onder c of lid 9 onder b B.W.);
  • de ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter op verzoek van de werknemer het gevolg is van ernstig verwijtbaar gedrag van de werkgever (artikel 7:671c lid 2 onder b of lid 3 onder b B.W.);
na beëindiging van een arbeidsovereenkomst van rechtswege
  • de van rechtswege geëindigde arbeidsovereenkomst niet is voortgezet als gevolg van ernstig verwijtbaar gedrag van de werkgever (artikel 7:673 lid 9 onder a of b B.W.);
na een opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever, als de werknemer verzoekt om een billijke vergoeding in plaats van vernietiging van de opzegging
  • de opzegging van de arbeidsovereenkomst gebrekkig is geweest, wegens (artikel 7:681 lid 1 B.W.);
o      opzegging van de arbeidsovereenkomst zonder toestemming van de werknemer of het UWV (artikel 7:671 B.W.);o      opzegging van de arbeidsovereenkomst in strijd met een opzegverbod (met name artikel 7:670 B.W.);
o      opzegging van de arbeidsovereenkomst in strijd met enig verbod van ongelijke behandeling (met name artikelen 7:646, 7:648 en 7:650 B.W.);
o      handelen in strijd met de "wederindiensttredingsvoorwaarde” bij ontslag op bedrijfseconomische gronden;

na een opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever, als de werknemer niet om herstel van de arbeidsovereenkomst verzoekt
  • de arbeidsovereenkomst met toestemming van het UWV maar zonder redelijke grond (als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 B.W.) is opgezegd en herstel van de arbeidsovereenkomst niet mogelijk is wegens ernstig verwijtbaar gedrag van de werkgever (artikel 7:682 lid 1 onder b);
  • de arbeidsovereenkomst met toestemming van het UWV is opgezegd maar zonder redelijke grond (als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 B.W.) en herstel van de arbeidsovereenkomst niet mogelijk is wegens ernstig verwijtbaar gedrag van de werkgever (artikel 7:682 lid 1 onder b);
  • de arbeidsovereenkomst met toestemming van het UWV is opgezegd indien de opzegging wegens een redelijke grond (als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 B.W.) het gevolg is van ernstig verwijtbaar gedrag van de werkgever (artikel 7:682 lid 1 onder c);
  • de arbeidsovereenkomst zonder toestemming van het UWV kon worden opgezegd omdat het een werknemer betrof die:
o      doorgaans op minder dan vier dagen per week uitsluitend diensten verricht ten behoeve van het huishouden van de werkgever/natuurlijke persoon of die zorg verleent zorg aan de leden van dat huishouden (artikel 7:671 lid 1 onder d B.W.);
o      werkzaam is bij een bijzondere school of instelling en de reden voor de opzegging is gelegen in handelen of nalaten van de werknemer dat onverenigbaar is met de uit de godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag voortvloeiende identiteit van de desbetreffende school of instelling, in welk geval een onafhankelijke en onpartijdige commissie toestemming voor het ontslag moet hebben verleend (artikel 7:671 lid 1 onder h B.W.);
en de opzegging het gevolg is van ernstig verwijtbaar gedrag van de werkgever (artikel 7:682 lid 2 onder b B.W.);
  • de opzegging van de arbeidsovereenkomst van de werknemer die:
o      statutair bestuurder is van een B.V. of N.V. of vergelijkbare buitenlandse rechtspersoon (artikel 7:671 lid 1 onder e B.W.);
o      een geestelijk ambt bekleedt (artikel 7:671 lid 1 onder f B.W.);
heeft plaats gevonden zonder redelijke grond (als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 B.W.) en de opzegging het gevolg is van ernstig verwijtbaar gedrag van de werkgever (artikel 7:682 lid 3 B.W.);
  • handelen in strijd met strijd met de "wederindiensttredingsvoorwaarde” (artikel 7:681 lid 4 onder b of lid 5 onder b B.W.);
bij een oordeel in hoger beroep dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst niet had mogen ontbinden en/of een verzoek tot vernietiging of herstel ten onrechte is afgewezen, maar herstel op dat moment niet meer in de rede ligt

  • in hoger beroep of cassatie wordt vastgesteld dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van de werkgever ten onrechte is toegewezen of dat het verzoek om vernietiging van de opzegging dan wel herstel van de arbeidsovereenkomst van de werknemer ten onrechte is afgewezen (artikel 7:683 lid 3 B.W.).
Karakter billijke vergoeding

De billijke vergoeding komt dus voor in verschillendespecifiek in de wet omschreven situaties. Uit de wetsgeschiedenis (nader verslag, Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nummer 4, bladzijde 61 en memorie van antwoord, Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, C, bladzijde 113) dat het karakter van de billijke vergoeding in al deze gevallen hetzelfde is, te weten:
  • De billijke vergoeding staat los van de transitievergoeding en kan ook worden toegekend als geen recht op de transitievergoeding bestaat.
  • De hoogte van de billijke vergoeding wordt door de rechter bepaald, zonder dat een minimum of maximum geldt (nader rapport, Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nummer 4, bladzijde 61 en nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II, 2013-2014, nummer 7, bladzijde 81).
  • De rechter is bevoegd om een billijke vergoeding toe te kennen, maar is daartoe niet verplicht.
  • De toekenning van een billijke vergoeding hangt af van de feiten en omstandigheden van het geval.
  • Vereist is dat sprake is van ernstig verwijtbaar gedrag van de werkgever, waarbij in sommige gevallen door de wetgever al is bepaald dat bepaalde gedragingen als ernstig verwijtbaar moeten worden aangemerkt.
  • Toekenning van een billijke vergoeding is slechts aan de orde bij uitzonderlijke omstandigheden. In de wetsgeschiedenis wordt in dat verband gesproken over "een muizengaatje” (advies Raad van State, Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nummer 4, bladzijde 12 en nader rapport, Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nummer 4, bladzijde 15). Voorbeelden die de wetgever  heeft genoemd waarin wegens ernstig verwijtbaar gedrag een billijke vergoeding zou moeten worden toegekend zijn (memorie van toelichting Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nummer 3, bladzijde 34):
o      verstoring van de arbeidsverhouding als gevolg van laakbaar gedrag van de werkgever waarna er geen andere optie meer is dan ontslag;
o      een onwerkbare situatie als gevolg van discriminatie door de werkgever, waarna er geen andere optie meer is dan ontslag;
o      een verstoring van de arbeidsverhouding als gevolg van het grovelijk niet nakomen van de verplichtingen van de werkgever, bijvoorbeeld ernstige veronachtzaming van de re-integratieverplichtingen;
o      het aanvoeren van een valse grond voor ontslag met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren en langs die weg ontslag te realiseren;
o      ontslag wegens arbeidsongeschiktheid als gevolg van verwijtbaar onvoldoende zorg van de werkgever voor de arbeidsomstandigheden.

De billijke vergoeding dient daarbij ter compensatie van de gevolgen van het ernstig verwijtbaar gedrag van de werkgever en ook om dergelijk gedrag te voorkomen. Bij het vaststellen van de hoogte van de billijke vergoeding zou de rechter moeten aansluiten bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval. De hoogte van het loon en de lengte van het dienstverband en ook de vraag of het ontslag redelijk is zouden daarbij geen rol mogen spelen, omdat die factoren reeds zijn verdisconteerd in de transitievergoeding (onder meer: memorie van toelichting, Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nummer 3, bladzijde 32-33).

Problemen bij vaststelling van de billijke vergoeding

In de praktijk was de vraag naar voren gekomen hoe de hoogte van de billijke vergoeding bepaald zou moeten worden aan de hand van de uitzonderlijke omstandigheden van het geval, zonder daarbij de gevolgen van het ontslag een rol te laten spelen. Eveneens was discussie ontstaan over de vraag of het doel om met toekenning van een billijke vergoeding ernstig verwijtbaar gedrag van de werkgever te voorkomen betekende dat de billijke vergoeding een punitief (bestraffend) karakter zou hebben. Dat laatste zou tot gevolg kunnen hebben dat de toe te kennen vergoeding ook hoger zou kunnen zijn dan de geleden of te lijden schade, uitsluitend vanwege het doel om de werkgever in te scherpen om ernstig verwijtbaar gedrag achterwege te laten.

Het arrest van de Hoge Raad

In zijn arrest van 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187, geeft de Hoge Raad antwoord op deze vragen. De Hoge Raad had daarbij te beslissen naar aanleiding van de volgende casus.

Een werkneemster was al sinds eind 1989 voor één middag in de week in dienst van een kapperszaak als kapster. Na een overname van deze kapperszaak door twee nieuwe eigenaren in 2013 stelt de kapperszaak in 2014 de werkneemster voor om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. De kapperszaak is echter niet bereid om daarbij een ontslagvergoeding te betalen. Als de werkneemster weigert daarmee in te stemmen worden aan haar aanvankelijk alleen schoonmaakwerkzaamheden opgedragen. Begin 2015 probeert de kapperszaak nog eens tevergeefs om de werkneemster te ontslaan wegens bedrijfseconomische redenen. Later in 2015 slaat de vlam in de pan als de kapperszaak het verzoek om vakantie in de zomerperiode niet wil honoreren. Omdat het verzoek niet op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de wettelijke termijn van twee weken is afgewezen, deelt de werkneemster mede dat zij in de door haar voorgestelde weken met vakantie zal gaan. Dat schiet bij de kapperszaak dusdanig in het verkeerde keelgat dat zij de arbeidsovereenkomst opzegt. De wettelijke opzegtermijn wordt daarbij wel in acht genomen maar er is geen toestemming van het UWV of van de werkneemster. De opzegging is daarom vernietigbaar. De werkneemster besluit echter de opzegging in stand te laten vordert in plaats daarvan een billijke vergoeding bovenop de verschuldigde transitievergoeding. De kantonrechter kent aan de werkneemster (die een salaris had van € 224,51 bruto per maand) een billijke vergoeding toe van € 4.000 bruto bovenop de transitievergoeding van € 1.596 bruto. De werkneemster had een billijke vergoeding gevorderd van bijna € 58.000. In hoger beroep laat het gerechtshof de beschikking van de kantonrechter in stand.

Ook de Hoge Raad leidt uit de wetsgeschiedenis (memorie van toelichting, Kamerstukken II 2013-2014, 33 818, nummer 3, bladzijde. 32-34, en advies Raad van State nummer 4, bladzijde 61) af dat de billijke vergoeding moet worden berekend op een wijze die aansluit bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval, zowel voor wat betreft de wijze van berekening als voor wat betreft het niveau van de billijke vergoeding. De rechter moet daarbij volgens de Hoge Raad inzicht geven in de omstandigheden die hij heeft laten meewegen bij de berekening van de billijke vergoeding. 

Hoewel de gevolgen van het ontslag geen grond meer kunnen zijn voor het toekennen van de billijke vergoeding, laat het "stelsel van de wet” volgens de Hoge Raad echter wel de mogelijkheid open dat met die gevolgen rekening wordt gehouden bij het vaststellen van de hoogte van de billijke vergoeding, althans indien en voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever treft. In geval van een vernietigbare opzegging, zoals in het geval van de kapster, speelt de wens van de wetgever om de kosten van de werkgever bij een rechtmatig ontslag te verlagen geen rol. De gevolgen van het onrechtmatige ontslag zijn niet verdisconteerd in de transitievergoeding. Daarom kan bij het vaststellen van de billijke vergoeding ook worden gelet op het loon dat de werknemer zou hebben genoten als de opzegging zou zijn vernietigd. De Hoge Raad wijst daarbij op de mogelijkheid dat de loonvordering zou zijn gematigd. 

Of en in hoeverre rekening moet worden gehouden met de inkomensschade die de werknemer door het ontslag lijdt hangt volgens de Hoge Raad af van de mate waarin de werkgever een verwijt te maken valt van:
  • de vernietigbaarheid van de opzegging;
  • de redenen van de werknemer om af te zien van het vorderen van vernietiging van de opzegging;
  • de mogelijkheid van de werknemer om andere inkomsten te verwerven;
  • de te betalen transitievergoeding. 
Uitdrukkelijk stelt de Hoge Raad dat de algemene wettelijke bepalingen omtrent schadevergoeding (artikel 6:95 e.v. B.W.) van overeenkomstige toepassing kunnen zijn. Op die manier wordt de werknemer dan gecompenseerd voor het ernstig verwijtbare gedrag van de werkgever en wordt tegengegaan dat werkgevers kiezen voor een vernietigbare opzegging omdat het voor hen voordeliger is om de arbeidsovereenkomst op juiste wijze te beëindigen of om die arbeidsovereenkomst in stand te houden, zoals de wetgever gewild heeft. Een punitief (dus: bestraffend) karakter van de billijke vergoeding is volgens de Hoge Raad niet door de wetgever beoogd.

Conclusie

Anders dan uit sommige onderdelen van de (tegenstrijdige) wetsgeschiedenis zou kunnen worden afgeleid mag de rechter bij het vast stellen van de billijke vergoeding dus soms wel rekening houden met de gevolgen van het ontslag voor de werknemer. Sterker nog: de Hoge Raad verklaart uitdrukkelijk dat het schadevergoedingsrecht van overeenkomstige toepassing kan zijn, afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Hoger dan de geleden schade mag de billijke vergoeding echter niet zijn. Het oogmerk om de werkgever in te scherpen af te zien van ernstig verwijtbaar gedrag, mag geen reden zijn om een vergoeding toe te kennen die hoger is dan de geleden schade.

Gevolgen voor de werkgever

Het feit dat de hoogte van de billijke vergoeding onder omstandigheden kan worden bepaald op basis van de schade die de werknemer lijdt als gevolg van het ontslag, moet voor werkgevers reden zijn om voorzichtigheid te betrachten. Die schade kan immers groot zijn en daarmee dus ook de te betalen billijke vergoeding. Veel zal afhangen van de verwijten die de werkgever kunnen worden gemaakt. Met name in gevallen waarin de werkgever naar het oordeel van de rechter aangestuurd heeft op een verstoring van de arbeidsverhouding teneinde te komen tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst waarvoor verder eigenlijk geen grond bestond, zou de werkgever rekening moeten houden met een billijke vergoeding die wordt berekend op basis van de schade die de werknemer door het ontslag lijdt. Als de arbeidsmarktkansen van de werknemer, die door de rechter bij het bepalen of schatten van de schade in aanmerking zullen worden genomen, dan ongunstig zijn, zou een (zeer) hoge billijke vergoeding zeer wel mogelijk zijn.