Alle werkgevers betalen op dit moment aan de belastingdienst
een sectorpremie, die verschillend is al naargelang de sector waarbij de
werkgever door de belastingdienst is ingedeeld (artikel 28 Wet financiering
sociale verzekeringen). Uit deze sectorpremie worden de eerste zes maanden van
de WW-uitkering bekostigd. Voor vijf sectoren (het agrarisch bedrijf, het
bouwbedrijf, de culturele instellingen, de horeca (algemeen) en het schildersbedrijf)
gelden verschillende sectorpremiepercentages al naar gelang sprake is van
seizoensarbeid of niet (artikel 2.3 Besluit Wfsv). De WW-uitkering na de eerste
zes maanden wordt bekostigd uit de premie voor het Algemeen Werkloosheidsfonds
(artikel 27 Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv). Deze premie is voor
alle werkgevers gelijk (2019: 3,60%).
Door de invoering van de Wet arbeidsmarkt in balans verdwijnt
de onderverdeling van de WW-premie in een deel waarvan de hoogte per sector
wordt bepaald en een deel waarvan de hoogte voor alle werkgevers gelijk is. Alle
WW-uitkeringen worden vanaf 1 januari 2020 uit het Algemeen werkloosheidsfonds
bekostigd. De sectorpremie komt te vervallen (artikel 23 Wfsv). Ook de premiedifferentiatie in de vijf bovengenoemde
sectoren verdwijnt.
De sectorindeling (artikel 95 e.v. Wfsv) blijft vooralsnog
bestaan, want voor kleine werkgevers wordt de gedifferentieerde premie
Werkhervattingskas vastgesteld op basis van een percentage per sector en
voor middelgrote werkgevers is dat deels het geval (artikel 38 Wfsv jo. artikel
2.6 lid 3 en 5 Besluit Wfsv). De regering heeft aangekondigd dit in de toekomst
ook nog te willen veranderen, waarmee de sectorindeling dan zou kunnen
verdwijnen.
WW-premie: introductie van premiedifferentiatie al naar gelang de aard
van de arbeidsovereenkomst
Door de invoering van de Wet arbeidsmarkt in balans wordt
vanaf 1 januari 2020 een premie voor het Algemeen werkloosheidsfonds geheven
die afhankelijk is van de aard van de arbeidsovereenkomst. Doelstelling
van deze premiedifferentiatie is om werkgevers te prikkelen om een vast
contract aan te bieden.
De premie voor het Algemeen werkloosheidsfonds, wordt daarbij
vastgesteld op een percentage van het loon dat verschillend is voor categorieën
van werknemers al naar gelang de aard van hun arbeidsovereenkomst, waarbij
onderscheid wordt gemaakt tussen (artikel 27 Wfsv):
een lage premie voor werknemers met een
schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd die geen
oproepovereenkomst is (als bedoeld in artikel 7:682a lid 9 en 10 BW);
een hoge premie voor overige werknemers.
Van een oproepovereenkomst is
sprake als (artikel 7:628a lid 9 BW):
de omvang van de arbeid niet per
tijdseenheid van ten hoogste een maand is vastgelegd als één aantal uren
per tijdseenheid; of
de omvang van de arbeid niet is vastgelegd als
één aantal uren per tijdseenheid van ten hoogste een jaar ("jaarurennorm”)
en het recht op loon van de werknemer over die tijdseenheid gelijkmatig
gespreid is; of
de werknemer geen recht heeft op loon (op
grond van artikel 7:628 lid 5 of lid 7 BW) als hij niet werkt.
Voor de lage premie komen verder in
aanmerking:
de werknemer die de beroepspraktijkopleiding van
de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) volgt op basis van een
praktijkovereenkomst (schriftelijk, voorzien van alle handtekeningen en een
dagtekening) tussen de onderwijsinstelling, de werkgever en de werknemer die in
de administratie van de werkgever is opgenomen;
de werknemer die jonger is dan 21 jaar en
waarvan het aantal verloonde uren in het aangiftetijdvak van vier weken
respectievelijk een maand niet meer bedraagt dan 48 uur respectievelijke 52
uur.
Op grond van artikel 27 lid 1 Wfsv
zijn in het Besluit Wfsv nadere regels gesteld betreffende:
het verschil tussen de hoge en de lage
premie;
nadere voorwaarden voor de toepassing van de lage premie;
herziening van de lage premie.
Premieverschil
Het verschil tussen de hoge en de lage premie zal vijf
procentpunten bedragen (artikel 2.2 Besluit Wfsv).
Nadere voorwaarden
voor de lage premie
In artikel 2.4 Besluit Wfsv zijn nadere voorwaarden
opgenomen voor de toepassing van de lage premie. Het gaat om de volgende
voorwaarden:
In de loonadministratie moet zijn
opgenomen:
o
een kopie van de schriftelijke arbeidsovereenkomstvoor onbepaalde tijd;
o
een kopie van de loonopgave als bedoeld
in artikel 7:626 BW ("loonstrook”), waarin de volgende gegevens zijn vermeld:
§
naam van de werkgever;
§
naam van de werknemer;
§
de termijn waarover het loon is berekend;
§
de overeengekomen arbeidsduur;
§
of sprake is van een schriftelijke
arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd;
§
of sprake is van een oproepovereenkomst.
Er mag geen sprake zijn van een uitzendovereenkomst
met een uitzendbeding als bedoeld in artikel 7:691 lid 2 BW (inhoudend
dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt als de terbeschikkingstelling
van de werknemer door de werkgever aan de inlener op verzoek van de inlener
eindigt).
Op de eerste dag van het aangiftetijdvakmoet aan de voorwaarden voor toepassing van de lage premie zijn voldaan. Voor
de vraag of voor een werknemer die jonger is dan 21 jaar niet te veel uren zijn
verloond is echter het aantal uren gedurende het gehele aangiftetijdvak
bepalend.
De schriftelijke arbeidsovereenkomst voor
onbepaalde tijd moet door alle partijen zijn getekend en moet voorzien
zijn van een dagtekening.
Herziening lage premie
De lage premie wordt herzien als (artikel 2.3 lid 1 Besluit
Wfsv):
de arbeidsovereenkomst binnen twee maandenna aanvang eindigt;
voor de werknemer binnen een kalenderjaar meer
dan 30% overuren verloond worden ten opzichte van hetgeen contractueel was
overeengekomen;
Eindigen van de
arbeidsovereenkomst binnen twee maanden
Door de lage premie in dit geval te herzien moet worden
voorkomen dat de proeftijd wordt gebruikt als methode om de lage premie af te
dragen voor een arbeidsrelatie die in feite flexibel is.
Aanvankelijk was in de Wet arbeidsmarkt in balans voorzien
in een uitbreiding van de wettelijke proeftijd naar vijf maanden, in verband
waarmee de lage premie ook zou worden herzien bij het eindigen van de
arbeidsovereenkomst binnen vijf maanden na aanvang. In verband met het aannemen
van een amendement waardoor de verlenging van de proeftijd niet is doorgegaan,
is ook de herziening van de lage premie beperkt tot gevallen waarin de
arbeidsovereenkomst binnen twee maanden na aanvang eindigt.
Het maakt voor de herziening van de premie niet uit op
welke wijze de arbeidsovereenkomst eindigt (al dan niet op grond van het
proeftijdbeding) en ook niet door welke partij de arbeidsovereenkomst
wordt beëindigd (dus ook als de werknemer een beroep doet op het
proeftijdbeding).
Binnen een
kalenderjaar meer dan 30% overuren verlonen ten opzichte van hetgeen
contractueel was overeengekomen
Door de lage premie in dit geval te herzien moet worden
voorkomen dat vaste contracten worden aangegaan met een (zeer) beperkt aantal
vaste uren waarbij dan structureel overwerk wordt gedaan om op die manier toch
tot een flexibele inzet van arbeidskrachten te komen.
Herziening van de lage premie is aan de orde als het aantal
verloonde uren in een kalenderjaar meer dan 30% hoger is dan het aantal
uren dat contractueel is overeengekomen (hierna: contracturen”). Om dat
percentage te bepalen moet het aantal verloonde uren worden gedeeld door het
aantal overeengekomen contracturen. Daarbij kan de volgende formule worden
gehanteerd:
((verloonde uren /
contracturen) -1) x 100%.
Indien een werkgever met een werknemer tegelijkertijd
meerdere dienstbetrekkingen heeft, moeten deze dienstbetrekkingen
samengeteld worden (artikel 2.3 lid 1 onder b Besluit Wfsv). Indien een
werkgever met een werknemer meerdere dienstbetrekkingen na elkaar heeft,
moeten deze dienstbetrekkingen samengeteld worden indien zij elkaar zonder
onderbreking opvolgen (artikel 2.3 lid 2 Besluit Wfsv).
Geen herziening van de lage premie vindt plaats indien het
aantal uren, dat is overeengekomen in arbeidsovereenkomsten die voldoen aan de
voorwaarden voor toepassing van het lage premiepercentage in het betreffende
kalenderjaar gemiddeld tenminste 35 uur per week bedraagt (artikel 2.3
lid 3 Besluit Wfsv).
Op grond van artikel 2.3 lid 5 Besluit Wfsv zijn in de
Regeling Wfsv nadere regels gesteld over de herziening van de premie.
In artikel 3.4b lid 5 Regeling Wfsv is op basis daarvan bepaald
dat voor het bepalen van het percentage van 30% bij de vergelijking van het
binnen een kalenderjaar verloonde aantal overuren met het aantal uren dat als
omvang van de te verrichten arbeid is overeengekomen (contracturen) naar
beneden wordt afgerond op een heel percentage. Feitelijk mag het aantal
verloonde uren per kalenderjaar daardoor 30,99% meer bedragen dan het aantal contracturen
in het betreffende kalenderjaar .
In artikel 3.4b lid 1 Regeling Wfsv is bepaald dat voor de
berekening van het aantal verloonde uren in een kalenderjaar de verloonde
uren van alle aangiftetijdvakken van het kalenderjaar en van alle
dienstbetrekkingen tussen de werkgever en de werknemer bij elkaar op moeten
worden geteld.
Verder is in artikel 3.4b lid 2 Regeling Wfsv bepaald hoe
het aantal uren dat als omvang van de te verrichten arbeid is overeengekomenmoet worden bepaald. Als tussen de werkgever en de werknemer sprake is van meerdere
dienstbetrekkingen, moeten ook hier de uren van deze dienstbetrekkingen bij
elkaar op worden geteld. En ook hier moeten de uren van alle
aangiftetijdvakken bij elkaar worden opgeteld. Uitgegaan wordt van het aantal
contracturen per week, zoals dat per dienstbetrekking en per
aangiftetijdvak wordt afgeleid uit de aangifte loonheffing. De
omrekening van het in de aangifte vermelde aantal uren per week naar een aantal
uren per aangiftetijdvak vindt plaats door vermenigvuldiging van met de
volgende omrekenfactoren:
aangiftetijdvak van vier weken: 4;
aangiftetijdvak van een maand: 13/3;
aangiftetijdvak van een halfjaar: 26;
aangiftetijdvak van een jaar: 52.
Daarbij vindt afronding plaats op twee decimalen. Als
de dienstbetrekking niet een heel aangiftetijdvak heeft geduurd, wordt
voor de bepaling van het aantal contracturen uitgegaan van het aantal
kalenderdagen dat de dienstbetrekking in het aangiftetijdvak heeft geduurd
gedeeld door 7, met afronding op twee decimalen (artikel 3.4b lid 3 Regeling
Wfsv). Het aantal contracturen per week wordt voor elk aangiftetijdvak bepaald
op grond van het aantal contracturen op de laatste dag van het
aangiftetijdvak, of op de laatste dag van de dienstbetrekking als de
dienstbetrekking gedurende het aangiftetijdvak is geëindigd (artikel 3.4b lid 4
Regeling Wfsv).
Tenslotte is in artikel 3.4b lid 6 en 7 Besluit Wfsv
geregeld hoe wordt bepaald of sprake is van een arbeidsovereenkomst
(schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd) waarvan het aantal
contracturen in een kalenderjaar gemiddeld tenminste 35 uur per weekbedraagt, in welk geval herziening van de lage premie achterwege blijft als in
een kalenderjaar meer dan 30% overuren worden verloond. Daartoe moet de totale
arbeid op jaarbasis worden gedeeld door de in weken uitgedrukte duur van
de dienstbetrekking(en) waarop het lage premiepercentage van toepassing is.
Ook hierbij:
worden alle dienstbetrekkingen waarop de lage
premie van toepassing is en alle aangiftetijdvakken bij elkaar opgeteld;
vindt omrekening van het aantal contracturen per
week naar contracturen per aangiftetijdvak plaats door vermenigvuldiging met de
bovengenoemde omrekenfactoren;
vindt afronding plaats op twee decimalen;
wordt het aantal contracturen in gevallen waarin
de dienstbetrekking niet het gehele aangiftetijdvak heeft geduurd, gevonden
door het aantal contracturen in de loonaangifte te vermenigvuldigen met het
aantal kalenderdagen dat de dienstbetrekking in het aangiftetijdvak heeft
geduurd te delen door 7, met afronding op twee decimalen;
wordt uitgegaan van het aantal contracturen op
de laatste dag van het aangiftetijdvak, of op de laatste dag van de
dienstbetrekking als de dienstbetrekking gedurende het aangiftetijdvak is
geëindigd.
Door voor het aantal uren dat als omvang van de te
verrichten arbeid is overeengekomen (contracturen) uit te gaan van het
aantal contracturen per (de laatste dag van het aangiftetijdvak) en de
vraag of herziening van de premie aan de orde is te beoordelen per
kalenderjaar (of deel daarvan) laat de besluitgever (van artikel 2.3
Besluit Wfsv) respectievelijk de regelgever (van artikel 3.4b Regeling Wfsv) de
mogelijkheid open dat een werkgever die in de loop van het kalenderjaar tot de
ontdekking komt dat het aantal verloonde uren het aantal contracturen met meer
dan 30% dreigt te gaan overschrijden, het aantal contracturen verhoogtom op die manier te voorkomen dat met terugwerkende kracht over het hele
kalenderjaar alsnog de hoge premie is verschuldigd. Dat verhogen van de
contracturen vereist dan natuurlijk dan wel overeenstemming met de werknemer
over een hogere wekelijkse arbeidsduur, maar dat zal in veel gevallen geen
probleem zijn.
De teksten van artikel 2.3 Besluit Wfsv en van artikel 3.4b
Regeling Wfsv sluiten daarbij zelfs niet uit dat het zou kunnen gaan om een tijdelijke
verhoging van het aantal contracturen (bijvoorbeeld tot het einde van het
kalenderjaar). Daarmee zou echter in aanzienlijke mate afbreuk kunnen worden
gedaan aan de door de wetgever beoogde prikkel tot het aanbieden van een vast
contract. Immers: werkgevers zouden dan niet alleen een arbeidsovereenkomst
voor onbepaalde tijd kunnen aangaan met een laag vast aantal arbeidsuren en
flexibiliteit kunnen zoeken in het benutten van de 30% overwerk die is
toegestaan zonder dat de lage premie in gevaar komt, maar zouden dan ook nog de
30%-norm kunnen overschrijden door slechts tijdelijk een hoger aantal
contracturen aan te bieden. De vraag is dan ook hoe de belastingdienst, en in
geval van geschil de belastingrechter, zou oordelen over de mogelijkheid van
het aanbieden van een slechts tijdelijke uitbreiding van het aantal
contracturen.
Gevolgen van
herziening
Herziening van de lage premie betekent dat met terugwerkende
kracht alsnog de hoge premie moet worden betaald. In geval van herziening
moet de werkgever uit eigen beweging de eerdere loonaangiften herzien door
middel van correctieberichten. Doet de werkgever dat niet dan kan de
belastingdienst de werkgever verzoeken om correctieberichten in te
dienen, bij gebreke waarvan de belastingdienst de werkgever een naheffingsaanslagkan opleggen en een boete kan opleggen (artikel 28b Wet op de
loonbelasting 1964).
Periode van herziening
De wet is niet erg duidelijk ten aanzien van de periode
waarover met terugwerkende kracht alsnog de hoge premie moet worden betaald. De
bepaling van artikel 2.3 lid 4 Besluit Wfsv spreekt over:
de twaalf maanden voorafgaand aan de
beëindiging van de dienstbetrekking;
het kalenderjaar waarover de werkgever in
de loonaangiften meer dan 30% meer verloonde uren heeft verantwoord dan het
aantal uren dat als omvang van de te verrichten arbeid is overeengekomen; of
de verstreken periode vanaf de aanvang van de
dienstbetrekking indien deze minder dan twaalf maanden heeft geduurd.
Als de herziening echter plaatsvindt omdat de
dienstbetrekking binnen twee maanden na aanvang is geëindigd is niet duidelijk
op welke wijze over meer dan twee maanden met terugwerkende kracht hoge premie
kan worden geheven. En in het geval waarin te veel overuren zijn verloond is in
beginsel geen sprake van het eindigen van de dienstbetrekking en is bovendien
bepaald dat de herziening betrekking heeft over het betreffende kalenderjaar.
Onduidelijk is daarom in welk geval de genoemde mogelijkheid van herziening van
de lage premie over de twaalf maanden voorafgaand aan de beëindiging van de
dienstbetrekking aan de orde is. Mogelijk is gedacht aan een situatie waarbij
een werknemer met een werkgever meerdere dienstbetrekkingen heeft,
waarvan er maar één na twee maanden eindigt, in welk geval de herziening betrekking
zou kunnen hebben op een maximale periode van twaalf maanden bij de andere
werkgever.
Een herziening vindt in elk geval niet plaats voor het deel
van de periode, dat is gelegen vóór de datum van inwerkingtreding van de Wet
arbeidsmarkt in balans, 1 januari 2020 (artikel 2.3 lid 5 Besluit Wfsv).
(Vooralsnog) geen
herziening van lage premie
Aanvankelijk waren nog twee gevallen voorzien waarin herziening
van de premie aan de orde zou komen, namelijk indien:
de werknemer binnen een jaar na aanvang van de
arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd een WW-uitkering krijgt door verlies
van arbeidsuren of inkomsten bij de betreffende werkgever; N.B.:
Hiermee moest worden voorkomen dat werknemers met arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde
tijd toch flexibel worden ingezet door na korte tijd de arbeidsovereenkomst (al
dan niet met wederzijds goedvinden) te laten eindigen;
de werknemer een WW-uitkering krijgt, terwijl
maximaal een jaar eerder bij dezelfde werkgever het lage percentage werd
herzien wegens de toekenning van een WW-uitkering
N.B.:
Hiermee moet worden voorkomen dat arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd
worden aangegaan waarbij vervolgens in een (seizoensmatig) patroon het aantal
te werken uren naar boven en naar beneden zou worden bijgesteld.
Van het invoeren van deze herzieningsmogelijkheden is afgezienomdat voorzien werd dat de communicatie tussen het UWV (WW-uitkering) en de belastingdienst
(premievaststelling) niet steeds foutloos zou verlopen en dat ook de verzending
door het UWV van WW-beschikkingen aan de (ex-) werkgever niet in alle gevallen
foutloos zou verlopen. In plaats daarvan zal in 2021 gericht onderzoek worden
gedaan naar ontwijking om te bezien of inwerkingtreding van deze bepalingen aan
de orde is.
Gedifferentieerde
premie Werkhervattingskas
Ten laste van de sectorfondsen kwamen de zogenaamde
"overige ziekengeldlasten”. Daarbij gaat het om:
Ziektewetuitkeringen die zijn toegekend vóór 1
januari 2012;
Ziektewetuitkeringen die zijn toegekend vanaf 1
januari 2012 aan werknemers die op de eerste dag van arbeidsongeschiktheid in
dienstbetrekking stonden tot eigenrisicodragers maar waarvan de eigenrisicodrager
de Ziektewetuitkering niet hoeft te betalen omdat de eerste dag van
arbeidsongeschiktheid is gelegen vóór de dag waarop de werkgever
eigenrisicodrager is geworden (artikel 63b lid 1 ZW).
Op grond van artikel 2.19a Besluit Wfsv komen voortaan ten
laste van de Werkhervattingskas. Daarmee zijn zij van invloed op de hoogte van
de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas die publiek verzekerde
werkgevers (dus werkgevers die geen eigenrisicodrager zijn voor de Ziektewet)
aan de belastingdienst betalen. De regering zegt hiervoor gekozen te hebben
vanwege het beoogde gelijke speelveld voor het UWV en private verzekeraars.
Eigenrisicodragers betalen staartlasten zelf en daarom zouden publieke
staartlasten uitsluitend voor rekening van publiek verzekerde werkgevers dienen
te komen.
Onduidelijk is echter wat in 2020 en daarna nog het belang
voor de praktijk kan zijn van Ziektewetuitkeringen die vóór 1 januari 2012 zijn
toegekend, aangezien deze vóór 1 januari 2014 zouden aflopen en daarmee tot
uiterlijk 2016 zouden kunnen leiden tot verhoging van de gedifferentieerde
premie Werkhervattingskas.
Eveneens onduidelijk is hoe een werkgever die
eigenrisicodrager is geworden via de gedifferentieerde premie
Werkhervattingskas zou moeten meebetalen aan de lopende Ziektewetuitkeringen
die zij niet behoeven te betalen als zij eigenrisicodrager worden, aangezien
eigenrisicodragers geen gedifferentieerde premie Werkhervattingskas betalen
(artikel 2.7 Besluit Wfsv). Dat zou hooguit van belang kunnen zijn in een geval
waarbinnen de werkgever binnen twee jaar na de ingangsdatum van het
eigenrisicodragen dat eigenrisicodragen weer beëindigt. In dat geval is die
werkgever op grond van artikel 2.17a lid 2 Besluit Wfsv echter toch al het
individuele percentage van de premiecomponent ZW-lasten van de
gedifferentieerde premie Werkhervattingskas verschuldigd, als dat hoger is dan
de helt van de sectorale premie, die de werkgever als regel moet betalen.
Kennelijk is alleen bedoeld om de genoemde kosten ten laste
van de Werkhervattingskas te brengen maar niet om werkgevers ook te belasten
met kosten die individueel door hen zijn veroorzaakt.
Ten aanzien van WGA-uitkeringen is bepaald dat uitkeringen
die nu nog ten laste van de sectorfondsen komen voor rekening van het Arbeidsongeschiktheidsfonds
dan wel voor rekening van het staartlastenvermogen van de Werkhervattingskas
komen, waarmee zij niet van invloed zijn op de hoogte van de gedifferentieerde
premie Werkhervattingskas.
Sectorindeling
uitzendbedrijven en payrollbedrijven
Met betrekking tot de sectorindeling van uitzendbedrijven had
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 18 mei 2017 besloten dat de
uitzondering die het mogelijk maakt om ingedeeld te worden in de zogenaamde
"vaksector” (een sector waarnaar een uitzendbedrijf werknemers zonder
uitzendbeding uitzendt voor meer dan 50% van het totale premieplichtige loon op
jaarbasis) met onmiddellijke ingang vervalt. Deze regeling is op 25 mei 2017 in
werking getreden. Bedrijven die al in de vaksector waren ingedeeld en bedrijven
die vóór 25 mei 2017 een aanvraag tot indeling in de vaksector hebben
ingediend, bleven echter de mogelijkheid behouden om in de vaksector te worden
ingedeeld.
Op grond van een uitspraak van de belastingkamer van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden (18 december 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:10971) leverde het niet
indelen van een bedrijf in de "vaksector” echter strijd met het
gelijkheidsbeginsel op omdat bedrijven die op 25 mei 2017 al in een vaksector
waren ingedeeld vooralsnog wel in die vaksector ingedeeld blijven, terwijl voor
dat onderscheid een redelijke rechtvaardigingsgrond ontbreekt.
Door een wijziging van de Regeling Wfsv worden alle
uitzendbedrijven vanaf 1 januari 2020 ingedeeld in sector 52
(uitzendbedrijven). Indien op jaarbasis meer dan 50% van het totale
premieplichtige loon wordt besteed aan uitzenden (met of zonder uitzendbeding
wordt het hele bedrijf in die sector ingedeeld. Indien niet meer dan 15% van
het jaarlijkse premieplichtige loon aan uitzenden wordt ingedeeld, blijft
indeling in de uitzendsector achterwege en vindt indeling plaats in de sector
waartoe de overige werkzaamheden behoren die de werkgever verricht. Bedrijven
waarvan de jaarlijkse premieplichtige loonsom voor meer dan 15% maar niet meer
dan 50% wordt besteed aan uitzenden, worden gesplist ingedeeld. Personeels-B.V.’s,
die alleen binnen het concern personeel ter beschikking stellen, worden niet in
de uitzendsector ingedeeld.
Payrollbedrijven worden nu ingedeeld in de sector 45
(zakelijke dienstverlening III).
Deze sectorindeling heeft echter alleen nog belang voor
zover de betreffende bedrijven kleine of middelgroot zijn en dan alleen voor
het bepalen van de hoogte van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas.
Op grond van artikel 103 Wfsv werden de lasten van het
sectorfonds voor de Uitzendsector beperkt door een jaarlijks door de Minister
vast te stellen bijdrage van uit het Arbeidsongeschiktheidsfonds. Deze bijdrage
werd gerechtvaardigd vanwege de nuttige rol die uitzendbureaus op de arbeidsmarkt
vervullen. Deze bijdrage vervalt per 1 januari 2020. Uitzendbureaus betalen
dezelfde WW-premie als gewone werkgevers. Vaak zal dat de hoge premie zijn.
Door aansluiting bij de Stichting Klachtenregeling Ongewenste Omgangsvormen kunnen werkgevers voldoen aan hun wettelijke verplichting om psychosociale arbeidsbelasting tegen te gaan.
Voor welke werknemers geldt, als zij ziek worden, de no-riskpolis? En voor welke werknemers kunt u loonkostenvoordeel of loonkostensubsidie krijgen? Christa Jacobs kan u vertellen hoe u geen kans mist om op de kosten van arbeidsongeschikte werknemers te besparen!
Wilt u daarbij ook concrete adviezen ontvangen waarmee u eventueel zelf gewenste acties kunt nemen? Upgrade dan uw arbeidsrecht abonnement naar een plus- of top abonnement!