Medeverantwoordelijkheid van opdrachtgever voor VAR

Jaar en kwartaal
2014, 3e kwartaal
Nummer
3

Bronnen:

  • Brief van Staatssecretaris van Financiën aan Tweede Kamer van 17 september 2012, Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 31311, nr. 91
  • Brief van Staatssecretaris van Financiën aan Tweede Kamer van 22 mei 2013, Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 31311, nr. 99
  • Brief van Staatssecretaris van Financiën aan Tweede Kamer van 11 juli 2014, Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 31311, nr. 133
Sinds de Wet uitbreiding rechtsgevolgen VAR (Wet van 23 december 2004, Staatsblad 2004, nr. 720) zijn opdrachtgevers beschermd tegen het risico van naheffing van loonbelasting en premies werknemersverzekeringen indien zij gebruik maken van de diensten van opdrachtnemers die zich als ondernemers hebben gepresenteerd maar die achteraf geen ondernemer bleken te zijn. Om die bescherming te genieten dienen opdrachtgevers te beschikken over een zogenaamde "verklaring arbeidsrelatie” (VAR) van de opdrachtnemer.

De VAR wordt op aanvraag van de opdrachtnemer jaarlijks afgegeven door de belastingdienst. De belastingdienst bepaalt daarin hoe de inkomsten uit de werkzaamheden van een arbeidskracht in een bepaalde arbeidsrelatie fiscaal moeten worden gekwalificeerd. Deze werkzaamheden kunnen fiscaal worden gekwalificeerd als (1) winst uit onderneming, (2) resultaat uit overige werkzaamheden of (3) loon uit dienstbetrekking (artikel 3.156 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964). Deze VAR wordt in de praktijk aangeduid als (1) VAR-WUO, (2) VAR-ROV c.q. (3) VAR-LUD. Het is ook mogelijk dat een opdrachtnemer zijn diensten aanbiedt via een B.V. (waarin hij dan wel een zogenaamd "aanmerkelijk belang” moet hebben) in dat geval kan de opdrachtnemer een verklaring aan de belastingdienst vragen waaruit blijkt dat de werkzaamheden die deze opdrachtnemer verricht worden aangemerkt als werkzaamheden verricht voor rekening en risico van deze B.V. (artikel 3.157 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964). Deze VAR wordt in de praktijk aangeduid als VAR-DGA.

In artikel 6a van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt bepaald dat niet inhoudingsplichtig is degene die beschikt over een VAR-WUO of VAR-DGA van de betreffende opdrachtnemer, indien aan enkele bijkomende voorwaarde is voldaan, te weten:

  • De werkzaamheden die in de VAR zijn aangeduid moeten overeenkomen met de werkzaamheden die de opdrachtnemer voor de opdrachtgever verricht.
  • De werkzaamheden die de opdrachtnemer verricht moeten vallen in het tijdstip waarvoor de VAR geldt. Werkzaamheden die geschieden in het kalenderjaar aansluitend op dat tijdvak worden daarmee gelijkgesteld indien deze werkzaamheden geschieden op basis van een overeenkomst die is aangegaan vóór 1 november van het kalenderjaar waarin het tijdvak is gelegen waarvoor de VAR geldt en tijdig een nieuwe aanvraag voor een VAR is ingediend.
  • De opdrachtgever moet een kopie van de VAR en een kopie van een identiteitsbewijs van de opdrachtnemer in de loonadministratie bewaren.
De regering is van mening dat deze vergaande vrijwaring van de opdrachtgever schijnzelfstandigheid in de hand werkt, doordat opdrachtgevers niet de gevolgen dragen van een VAR-WUO of VAR-DGA die door de belastingdienst is afgegeven op grond van een aanvraag waarbij de relevante feiten en omstandigheden niet juist zijn gepresenteerd, terwijl zij wel voor een deel de onjuistheid van die feiten op de hoogte kunnen zijn. De gevolgen van een onjuiste VAR-WUO of VAR-DGA worden gedragen door de opdrachtnemer, bij wie in een dergelijk geval de na te heffen loonbelasting en premies werknemersverzekeringen worden nageheven. Schijnzelfstandigheid die aldus in de hand wordt gewerkt, leidt tot inkomstenderving bij de Staat als gevolg van ten onrechte uitgekeerde ondernemersfaciliteiten (zoals de zelfstandigenaftrek) en tot uitholling van de werknemersverzekeringen en het arbeidsrecht.

In een brief aan de Tweede Kamer van 17 september 2012 heeft de regering daarom aangekondigd dat zij opdrachtgevers weer medeverantwoordelijk wil maken voor een deel van de gegevens op basis waarvan de VAR wordt aangevraagd. Het zal dan gaan om dat deel van de gegevens die van belang zijn voor de kwalificatie van de arbeidsverhouding, waarop de opdrachtgever beslissende invloed heeft, zoals afspraken over de arbeidsvoorwaarden (zoals vakantiedagen en werktijden).

De regering heeft opdracht gegeven om een webmodule te ontwerpen waarmee de VAR online kan worden aangevraagd en waarbij de opdrachtgever verantwoordelijk zal worden gemaakt voor een deel van de in te vullen gegevens. Die webmodule zal worden beheerd door de Kamer van Koophandel, zodat de inschrijving in het handelsregister en het invullen van de webmodule op één adres kunnen gaan geschieden. De opdrachtgever moet vervolgens een deel van de door de opdrachtnemer ingevulde gegevens bevestigen.

De bedoeling was dat de webmodule zou worden gebruikt voor het aanvragen van verklaringen arbeidsrelatie voor het jaar 2015, maar de webmodule is niet op tijd gereed. Daarom heeft de Staatssecretaris van Financiën bij brief van 11 juli 2014 aan de Tweede Kamer medegedeeld dat de VAR voor het kalenderjaar 2014 voorlopig geldig blijft voor het jaar 2015.

Tevens deelt de Staatssecretaris in die brief mede te verwachten dat het wetsvoorstel dat nodig is om de opdrachtgever medeverantwoordelijk te maken voor een deel van de gegevens die worden gebruikt voor de aanvraag van de VAR, eind augustus 2014 bij de Tweede Kamer zal worden ingediend.