Onderscheid tussen besluiten betreffende toekenning, toerekening en verhaal van WGA-uitkering

Jaar en kwartaal
2016, 1e kwartaal
Nummer
7


Bronnen:




Een werkgever was per 1 januari 2010 eigenrisicodrager geworden voor de WGA. Per 5 oktober 2010 meldt een ex-werkneemster zich bij het UWV toegenomen arbeidsongeschikt, als gevolg van dezelfde oorzaak als die ter zake waarvan eerder al aan haar een WGA-uitkering was toegekend van 22 april 2008 tot 7 april 2009. De werkgever moet deze WGA-uitkering als eigenrisicodrager zelf betalen, omdat de ex-werkneemster op de eerste dag van de wachttijd tot de eigenrisicodrager in dienstbetrekking stond (artikel 82 lid 1 WIA). 
Ter zake van deze toegenomen arbeidsongeschiktheid neemt het UWV drie besluiten:
  •  een besluit van 16 februari 2011 waarbij met ingang van 5 oktober 2010 een loongerelateerde WGA-uitkering aan de ex-werkneemster wordt toegekend (het "toekenningsbesluit”);
  • een brief van 22 november 2012 en een besluit van 27 december 2012[1]waarbij het UWV aan de werkgever mededeelt dat de WGA-uitkering van de ex-werkneemster voor rekening van de werkgever komt omdat de werkgever eigenrisicodrager is (het "toerekeningsbesluit”);
  • een besluit van 1 maart 2013, waarbij het UWV mededeelt dat het bedrag van de WGA-uitkering van de ex-werkneemster over de periode van 5 oktober 2010 tot 1 maart 2013 tot een bedrag van € 24.307,38 op de werkgever wordt verhaald (het "verhaalsbesluit”).
De werkgever is not amused over het voor hem onverwacht opduiken van deze WGA-uitkering die als "inlooprisico” wel behoort tot de WGA-uitkering en die hij als eigenrisicodrager dus zelf moet betalen, maar die vermoedelijk buiten de dekking van de door hem ter zake gesloten verzekering valt. De werkgever probeert daarom door middel van het indienen van bezwaarschriften aan de verplichting tot betaling te ontkomen.

De werkgever maakt alsnog bezwaar tegen het toekenningsbesluit. Omdat het toekenningsbesluit eerder niet aan de werkgever is toegezonden, wordt dit bezwaar ontvankelijk geacht. Het bezwaar slaagt echter niet omdat het UWV en ook de rechtbank en de Centrale Raad van Beroep van oordeel zijn dat de verzekeringsartsen van het UWV overtuigend onderbouwd hebben dat de beperkingen van de ex-werkneemster die zich met ingang van 5 oktober 2010 voordoen, voortkomen uit hetzelfde ziektebeeld als waarvoor eerder een WGA-uitkering was toegekend tot 7 april 2009.

De werkgever maakt ook bezwaar tegen het verhaalsbesluit. Hij voert aan dat hij in 2009 eigenaar is geworden van de onderneming, dat hij daarbij onderzoek heeft laten doen naar de administratie van de overgenomen onderneming en dat daarin de naam van de ex-werkneemster niet voorkwam. Verder voert de werkgever aan dat hij alvorens per 1 januari 2010 eigenrisicodrager te worden, van de belastingdienst zogenaamde "instroomlijsten” heeft verkregen waarop de naam van de ex-werkneemster niet voorkwam. Dat het UWV pas bij besluit van 1 maart 2013 alsnog de WGA-uitkering op de werkgever verhaalt, is in de ogen van de werkgever uiterst onzorgvuldig. De werkgever is van mening dat de WGA-uitkering onder die omstandigheden niet aan de werkgever kan worden toegerekend en niet op de werkgever kan worden verhaald.

Naar aanleiding van het toerekeningsbesluit van 27 december 2012 is door de werkgever met het UWV gebeld, waarbij het UWV zou hebben toegezegd terug te bellen, maar dit vervolgens nooit zou hebben gedaan. Vervolgens is tegen het toerekeningsbesluit door de werkgever geen bezwaar gemaakt.

Het bezwaar van de werkgever tegen het verhaalsbesluit wordt door het UWV ongegrond verklaard en de werkgever stelt tegen deze beslissing op het bezwaarschrift zonder succes beroep bij de rechtbank in. In hoger beroep moet de Centrale Raad van Beroep over het verhaalsbesluit oordelen. Daarbij stelt de Centrale Raad van Beroep dat de werkgever de klacht dat zij, gelet op bijzondere omstandigheden niet als eigenrisicodrager kan worden aangemerkt, had moeten aanvoeren in bezwaar tegen het toerekeningsbesluit. 

Voor wat betreft het verhaalsbesluit is de Centrale Raad van Beroep in zijn uitspraak van 8 januari 2016,  ECLI:NL:CRVB:2016:101 van mening dat het UWV op grond van artikel 83 lid 3 WIA verplicht was de WGA-uitkering te betalen en op de eigenrisicodrager te verhalen. Het gaat daarbij om bepalingen van dwingend recht, waarvan in beginsel niet kan worden afgeweken. De Centrale Raad van Beroep wijst op zijn vaste jurisprudentie, op grond waarvan bijzondere omstandigheden denkbaar zijn waarin de toepassing van dwingendrechtelijke bepalingen zozeer in strijd te achten is met algemene rechtsbeginselen dat die toepassing op grond daarvan geen rechtsplicht meer kan zijn, maar is van mening dat van zulke bijzondere omstandigheden geen sprake is. De Centrale Raad van Beroep wijst op de eigen onderzoeksplicht die voor een werkgever geldt bij het aanvragen van het eigenrisicodragen. De werkgever had van een potentieel inlooprisico van de ex-werkneemster op de hoogte moeten en kunnen zijn.

Aldus is de werkgever verplicht om de WGA-uitkering van de ex-werkneemster te betalen.

Het onverwacht opduiken van WGA-uitkeringen die tot het inlooprisico van de eigenrisicodrager behoren en die doorgaans buiten de dekking van de ter zake gesloten verzekering vallen, komt helaas met enige regelmaat voor. Ook in gevallen waarin aan het UWV of de belastingdienst een verwijt te maken valt ter zake van het niet bij de werkgever bekend zijn van de betreffende WGA-uitkering, blijft deze in de praktijk voor rekening van de eigenrisicodrager. De Centrale Raad van Beroep legt de nadruk op de eigen onderzoeksplicht van de werkgever die eigenrisicodrager wil worden en acht fouten van de belastingdienst (waarbij zogenaamde "instroomlijsten” kunnen worden opgevraagd, waarop reeds verstrekte WGA-uitkeringen zijn vermeld) en van het UWV (met betrekking tot het toezenden van besluiten over deze reeds verstrekte WGA-uitkeringen) van ondergeschikt belang.

Reeds ten aanzien van het WAO-eigenrisicodragen had de Centrale Raad van Beroep in zijn uitspraak van 10 oktober 2006,  ECLI:NL:CRVB:2006:AZ0127 de eigen onderzoeksplicht benadrukt van de werkgever die eigenrisicodrager wil worden:

"Appellante heeft in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak 2 wederom aangevoerd dat verhaal op haar van de uitbetaalde uitkering in strijd is met het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel, omdat zij bij het aanvragen van het eigenrisicodragerschap niet op de hoogte was van de aan haar werkneemster toegekende WAO-uitkering. Wanneer haar tijdig een afschrift van het toekenningsbesluit van 18 januari 2001 was toegezonden had zij mogelijk niet in augustus 2001 het verzoek ingediend om eigen-risicodraagster te worden.

De Raad kan appellante hierin niet volgen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen staat vast dat appellante als eigenrisicodraagster de uitkering aan de werkneemster moest uitbetalen. Vaststaat voorts dat zij dat niet heeft gedaan. Hieruit volgt dat het UWV op grond van artikel 75a, vierde lid, tweede volzin, van de WAO, verplicht was de uitkering aan de werkneemster te betalen en deze te verhalen op appellante.

Het gaat hier om bepalingen van dwingend recht. Dit betekent dat daar in beginsel niet van kan worden afgeweken. Zoals de Raad vaker heeft overwogen zijn er echter bijzondere omstandigheden denkbaar waarin strikte toepassing van dwingendrechtelijke bepalingen zozeer in strijd is te achten met algemene rechtsbeginselen dat op die grond toepassing daarvan geen rechtsplicht meer kan zijn. Hetgeen van de zijde van [appellante] is aangevoerd is echter geen reden om aan te nemen dat sprake is van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld.

Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat een werkgever niet alleen via de toezending van een toekenningsbesluit ervan op de hoogte kan zijn dat aan een van zijn werknemers een uitkering is toegekend. In het kader van de besluitvorming bij appellante omtrent het aanvragen van het eigenrisicodragerschap had appellante ook een eigen onderzoeksplicht. In elk geval had het haar uit onderzoek van de eigen administratie duidelijk kunnen dan wel moeten zijn dat de werkneemster tijdens het dienstverband ziek was geworden, dat de ingevolge de WAO geldende wachttijd inmiddels was volgemaakt en dat er een gerede kans bestond dat inmiddels een WAO-uitkering was toegekend. Appellante had daarnaast ook nog informatie in kunnen winnen bij het UWV omtrent lopende arbeidsongeschiktheidsgevallen.”


In diezelfde uitspraak van 10 oktober 2006 had de Centrale Raad van Beroep al aangegeven dat een beroep op algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet aan de orde is in bezwaar tegen het toerekeningsbesluit (waarvan de Centrale Raad van Beroep in die uitspraak overigens eerst nog moest bepalen dat het inderdaad een besluit was, waarmee de Raad terugkwam op eerdere jurisprudentie) maar moet worden aangevoerd in bezwaar tegen het verhaalsbesluit:

"Het beroep van [appellante] op schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel kan niet slagen. Eerst in de fase van verhaal van de door het UWV aan de werkneemster betaalde arbeidsongeschiktheidsuitkering op de eigen risico dragende werkgever kunnen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een rol spelen. Aangezien het bestreden besluit 1 slechts het vaststellen van de betalingsverplichting tot onderwerp heeft wordt tevergeefs een beroep gedaan op schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur.”

Werkgevers die als eigenrisicodrager of als publiek verzekerde werkgever (middels de beslissing van de belastingdienst tot vaststelling van de hoogte van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas) de lasten van WGA-uitkeringen van ex-werknemers dragen, dienen zich terdege bewust te zijn van het onderscheid tussen toekenningsbesluiten, toerekeningsbesluiten en verhaalsbesluiten om te bepalen welke gronden in bezwaar tegen welke besluiten moeten worden aangevoerd. Uit de bepalingen van artikel 73b Ziektewet en artikel 115 WIA vloeit (net als voorheen uit de bepaling van artikel 87e WAO) voort dat bezwaar tegen de vaststelling van de hoogte van de gedifferentieerde premie geen betrekking kan hebben op de grief dat de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Op grond van de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep geldt hetzelfde op het moment dat een WGA-uitkering aan de eigenrisicodrager wordt toegerekend door middel van een besluit dat de eigenrisicodrager gehouden is de WGA-uitkering zelf te betalen. 

Bij de toerekening van de uitkering kunnen slechts die grieven aan de orde komen die niet zien op de toegekend uitkeringen. Zie onder meer: Centrale Raad van Beroep 4 december 2003,  ECLI:NL:CRVB:2003:AO0381:

"In artikel 87e van de WAO is bepaald dat het bezwaar of beroep van een werkgever tegen de in artikel 75a, vierde lid van de WAO, bedoelde betaling danwel tegen de in artikel 78, derde of vierde lid van de WAO, bedoelde opslag of korting niet kan zijn gegrond op de grief, dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.

Naar het oordeel van de Raad volgt uit deze bepaling dat een grief die ziet op de toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, waaronder begrepen de ingangsdatum van de uitkering, in een geding omtrent de vaststelling van de gedifferentieerde premie niet kan leiden tot een gegrondverklaring van het bezwaar of (hoger) beroep tegen die vaststelling. In een procedure betreffende de gedifferentieerde premie kunnen slechts die grieven aan de orde komen die niet zien op de toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen waarop de berekening van genoemde premie is gebaseerd. Grieven met betrekking tot een toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering kunnen slechts slagen in een procedure over die uitkering.


Dat betekent dat de volgende grieven niet tegen het toerekeningsbesluit kunnen worden aangevoerd:
  • grieven ter zake van de eerste dag van arbeidsongeschiktheid (de grieven dienen te worden gericht tegen het toekenningsbesluit), zie:
  • o      CRvB 4 december 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AO0381
  • o      CRvB 18 maart 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AO6390
  • o      CRvB 19 mei 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AP0523
  • o      CRvB 16 december 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AS2581
  • o      CRvB 15 december 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU8869
  • o      CRvB 30 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AW1829
  • o      CRvB 22 juni 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AX9268
  • grieven met betrekking tot de toepassing van de wet "Amber”, dat wil zeggen betreffende het later ontstaan of het herleven van recht op uitkering bij arbeidsongeschiktheid als gevolg van zelfde oorzaak als eerdere arbeidsongeschiktheid (de grieven dienen te worden gericht tegen het toekenningsbesluit), zie:
  • o      CRvB 18 maart 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AO6390
  • o      CRvB 16 december 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AS2581
  • grieven betreffende de verzekeringsplicht (de grieven dienen te worden gericht tegen het besluit waarbij de verzekeringsplicht is vastgesteld), zie:
  • o      CRvB 22 maart 2001, ECLI:NL:CRVB:2001:AB1313
  • grieven betreffende re-integratie-inspanningen van UWV en grieven met betrekking tot het tijdig uitvoeren van herbeoordelingen door het UWV, zie:
  • o      CRvB 4 december 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AO0381
  • o      CRvB 18 maart 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AO6390
  • o      CRvB 24 februari 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT3109
  • o      CRvB 24 februari 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AS8919
  • o      CRvB 10 maart 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT3089
Deze laatste grieven (met betrekking tot de re-integratie-inspanningen van het UWV en grieven met betrekking tot het tijdig uitvoeren van (her)beoordelingen door het UWV) zijn niet alleen relevant voor werkgevers die geen eigenrisicodrager zijn, maar voor allewerkgevers, aangezien als gevolg van de inwerkingtreding van de wet Bezava de gevolgen van Ziektewet- en WGA-uitkeringen van flexwerkers voor rekening van de werkgever komen, in gevallen waarin het UWV verantwoordelijk was voor de re-integratie. Vaak komen daardoor Ziektewet- en WGA-uitkeringen voor rekening van de werkgever ten aanzien waarvan ernstige kritiek mogelijk is op de door het UWV gepleegde re-integratie-inspanningen en op de tijdigheid van het uitvoeren van beoordelingen door verzekeringsartsen van het UWV.

Ten aanzien van de re-integratie-inspanningen van het UWV en het tijdig uitvoeren van (her)beoordelingen is de Centrale Raad van Beroep in het verleden allesbehalve duidelijk geweest. In een aantal uitspraken worden de re-integratie-inspanningen en herbeoordelingen niet relevant geacht voor de toekenning en voortzetting van de uitkering, omdat daarmee slechts invulling zou worden gegeven aan de (reeds) vastgestelde restcapaciteit tot loonvormende arbeid.
  • CRvB 24 februari 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT3109
  • CRvB 24 februari 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AS8919
  • CRvB 10 maart 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT3089
  • CRvB 21 juli 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU0006 
Maar in zijn uitspraak van 14 oktober 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AR4793 stelt de Centrale Raad van Beroep dat de re-integratie-inspanningen van het UWV en de tijdigheid van tussentijdse keuringen en tijdige vaststelling van de passendheid van arbeid relevante vragen zijn, die de werkgever aan de orde moet kunnen stellen. 

"Naar de Raad eerder heeft doen blijken, dient voor de werkgever die vanwege de toekenning van een WAO-uitkering aan een (ex-) werknemer met een (hogere) gedifferentieerde premie wordt geconfronteerd de mogelijkheid open te staan de relevante feiten en regeltoepassing verband houdende met die toekenning ter toetsing aan de rechter voor te leggen. Of gedaagde op goede gronden heeft aangenomen dat een (doorgaand) recht op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering aan een (ex-) werknemer bestaat, vormt in een voorkomend geval een voor de werkgever relevante vraag, evenzeer als de vraag naar de door gedaagde ondernomen re-integratie-inspanningen, de tijdigheid van tussentijdse keuringen en de tijdige vaststelling van de passendheid van arbeid, in aanmerking genomen de medische beperkingen.”

Met de invoering van de Wet verbetering hybride markt WGA per 1 januari 2017 zal in elk geval op dit gebied één heikel punt voor de werkgever verdwijnen, doordat bij de start van het WGA-eigenrisicodragen geen inlooprisico meer zal gelden.


[1]    Hier lijkt sprake te zijn van een doublure. Als bij brief van 22 november 2012 reeds aan de werkgever is medegedeeld dat de WGA-uitkering voor zijn rekening komt, is die brief een besluit en als vervolgens op 27 december 2012 alsnog een besluit met diezelfde strekking wordt genomen, dan is dat een herhaling van het eerdere besluit zodat geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht omdat het niet meer op rechtsgevolg is gericht. Het bezwaar zou zich dan dienen te richten tegen de brief van 22 november 2012. De verwarrende situatie doet zich dan voor dat de brief van 22 november 2012 een besluit is en het besluit van 27 december 2012 geen besluit.