Ongelijke behandeling IVA met verkorte wachttijd en IVA zonder wachttijd

Jaar en kwartaal
2015, 4e kwartaal
Nummer
3

Bronnen:

  • artikel 4 Inkomensbesluit Wet WIA (oud)
  • Centrale Raad van Beroep 28 oktober 2015, www.rechtspraak.nl, ECLI:NL:CRVB:2015:3741
 

 Bij een werkgever was een werknemer op 20 augustus 2007 wegens arbeidsongeschiktheid uitgevallen voor zijn werk. De werkgever had het loon tijdens ziekte gedurende de maximale periode van 104 weken doorbetaald. Tegen het einde van die periode, op 30 juli 2009, hadden de werkgever en de werknemer met ingang van 1 augustus 2009 een nieuwe arbeidsovereenkomst gesloten voor andere arbeid. Aan het einde van de wachttijd wordt geen WIA-uitkering toegekend, omdat de werknemer dan minder dan 35% arbeidsongeschikt is.

Op 7 januari 2010 meldt de werknemer zich opnieuw arbeidsongeschikt wegens dezelfde klachten. Het UWV kent met ingang van die datum een WGA-uitkering toe wegens volledige arbeidsongeschiktheid (later ontstaan van recht op WGA-uitkering als bedoeld in artikel 55 WIA). Het UWV verrekent met deze WGA-uitkering het loon dat de werkgever na de uitval wegens ziekte op 7 januari 2010 volgens het UWV moet doorbetalen. De werkgever betwist dat een nieuwe loondoorbetalingsverplichting van 104 weken is ontstaan. Het bezwaar van de werkgever tegen deze beslissing van het UWV wordt ongegrond verklaard en de rechtbank verklaart ook het beroep van de werkgever ongegrond, omdat de bedongen arbeid met ingang van 1 augustus 2009 is gewijzigd, zodat een nieuwe loondoorbetalingsverplichting kon ontstaan. De werkgever heeft tegen deze uitspraak van de rechtbank geen hoger beroep ingesteld.

Op 4 mei 2011 meldt de werknemer zich toegenomen arbeidsongeschikt. Hij claimt een IVA-uitkering, die aanvankelijk wordt geweigerd maar na bezwaar alsnog wordt omgezet in een IVA-uitkering omdat er bij gebreke van behandelopties geen kans op herstel meer is.

De werkgever stelt vervolgens beroep in tegen de beslissing op bezwaarschrift van het UWV, opnieuw stellend dat geen sprake was van een nieuwe loondoorbetalingsverplichting. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, stellend dat er geen reden is om terug te komen op het eerdere oordeel van de rechtbank ten aanzien van de nieuwe loondoorbetalingsverplichting en dat het UWV juiste toepassing heeft gegeven aan artikel 4 lid 2 Inkomensbesluit WIA (oud), waarin is bepaald dat bij het vaststellen van de hoogte van de IVA-uitkering die is toegekend met een verkorte wachttijd geen rekening wordt gehouden met het loon dat door de werkgever wordt betaald.

Als de werkgever hoger beroep instelt bij de Centrale Raad van Beroep, stelt de Centrale Raad van Beroep allereerst vast dat de eerdere uitspraak van de rechtbank gezag van gewijsde heeft gekregen doordat daartegen geen hoger beroep is ingesteld en dat derhalve tussen de werkgever en het UWV vaststaat dat een nieuwe loondoorbetalingsverplichting is ingetreden en dat het UWV met het bestaan van een aanspraak op loon rekening moet houden bij het vaststellen van de WIA-uitkering van de werknemer. 

De Centrale Raad van Beroep stelt zich vervolgens echter de vraag of de IVA-uitkering boven de loondoorbetaling dient te prevaleren in een situatie zoals de onderhavige, waarin tijdens de tweede loondoorbetalingsperiode volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid is ontstaan. De Centrale Raad van Beroep stelt vast dat in artikel 4 lid 2 Inkomensbesluit WIA (oud) is bepaald dat de IVA-uitkering prevaleert indien sprake is van een IVA-uitkering met een verkorte wachttijd. Blijkens de toelichting op het Inkomensbesluit is het de bedoeling dat de IVA-uitkering prevaleert boven de loondoorbetaling als de arbeidsongeschikte werknemer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De Centrale Raad van Beroep is van mening dat dit uitgangspunt dan ook moet gelden voor het geval de IVA-uitkering zonder wachttijd is toegekend. Normaal gesproken betekent toekenning per einde wachttijd dat ook de loondoorbetalingsverplichting is geëindigd, maar in het onderhavige geval was dat niet zo omdat sprake was van een tweede loondoorbetalingsverplichting. Volgens de Centrale Raad van Beroep mocht de werkgever dus de IVA-uitkering verrekenen met het loon dat tijdens de tweede periode van 104 weken moest worden doorbetaald.

In het huidige Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten is sinds 18 juni 2015 bepaald dat alle IVA-uitkeringen prevaleren boven het recht op loondoorbetaling. Daarbij heeft de besluitgever overwogen dat het zinloos is om de werkgever een financiële prikkel in de vorm van een loondoorbetalingsverplichting te geven waarvan het doel is om de re-integratie van de zieke werknemer te bevorderen, als de werknemer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Vermoedelijk zal dit van invloed zijn geweest op het standpunt dat de Centrale Raad van Beroep heeft ingenomen.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep past ook goed bij de eerdere uitspraken van de Raad, waarin het aannemen van nieuwe bedongen arbeid (en daardoor het aannemen van een nieuwe loondoorbetalingsverplichting) ook aan veel stringente regels werd gebonden dan die waarvan het UWV uit ging (en nog steeds uit gaat).