Bronnen:
Bij
een werkgever was een werknemer op 20 augustus 2007 wegens
arbeidsongeschiktheid uitgevallen voor zijn werk. De werkgever had het loon
tijdens ziekte gedurende de maximale periode van 104 weken doorbetaald. Tegen
het einde van die periode, op 30 juli 2009, hadden de werkgever en de werknemer
met ingang van 1 augustus 2009 een nieuwe arbeidsovereenkomst gesloten voor
andere arbeid. Aan het einde van de wachttijd wordt geen WIA-uitkering
toegekend, omdat de werknemer dan minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Op
7 januari 2010 meldt de werknemer zich opnieuw arbeidsongeschikt wegens
dezelfde klachten. Het UWV kent met ingang van die datum een WGA-uitkering toe
wegens volledige arbeidsongeschiktheid (later ontstaan van recht op
WGA-uitkering als bedoeld in artikel 55 WIA). Het UWV verrekent met deze
WGA-uitkering het loon dat de werkgever na de uitval wegens ziekte op 7 januari
2010 volgens het UWV moet doorbetalen. De werkgever betwist dat een nieuwe
loondoorbetalingsverplichting van 104 weken is ontstaan. Het bezwaar van de
werkgever tegen deze beslissing van het UWV wordt ongegrond verklaard en de
rechtbank verklaart ook het beroep van de werkgever ongegrond, omdat de
bedongen arbeid met ingang van 1 augustus 2009 is gewijzigd, zodat een nieuwe
loondoorbetalingsverplichting kon ontstaan. De werkgever heeft tegen deze
uitspraak van de rechtbank geen hoger beroep ingesteld.
Op
4 mei 2011 meldt de werknemer zich toegenomen arbeidsongeschikt. Hij claimt een
IVA-uitkering, die aanvankelijk wordt geweigerd maar na bezwaar alsnog wordt omgezet
in een IVA-uitkering omdat er bij gebreke van behandelopties geen kans op
herstel meer is.
De
werkgever stelt vervolgens beroep in tegen de beslissing op bezwaarschrift van
het UWV, opnieuw stellend dat geen sprake was van een nieuwe
loondoorbetalingsverplichting. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond,
stellend dat er geen reden is om terug te komen op het eerdere oordeel van de
rechtbank ten aanzien van de nieuwe loondoorbetalingsverplichting en dat het
UWV juiste toepassing heeft gegeven aan artikel 4 lid 2 Inkomensbesluit WIA
(oud), waarin is bepaald dat bij het vaststellen van de hoogte van de
IVA-uitkering die is toegekend met een verkorte wachttijd geen rekening wordt
gehouden met het loon dat door de werkgever wordt betaald.
Als
de werkgever hoger beroep instelt bij de Centrale Raad van Beroep, stelt de
Centrale Raad van Beroep allereerst vast dat de eerdere uitspraak van de
rechtbank gezag van gewijsde heeft gekregen doordat daartegen geen hoger beroep
is ingesteld en dat derhalve tussen de werkgever en het UWV vaststaat dat een
nieuwe loondoorbetalingsverplichting is ingetreden en dat het UWV met het
bestaan van een aanspraak op loon rekening moet houden bij het vaststellen van
de WIA-uitkering van de werknemer.
De
Centrale Raad van Beroep stelt zich vervolgens echter de vraag of de
IVA-uitkering boven de loondoorbetaling dient te prevaleren in een situatie
zoals de onderhavige, waarin tijdens de tweede loondoorbetalingsperiode
volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid is ontstaan. De Centrale Raad van
Beroep stelt vast dat in artikel 4 lid 2 Inkomensbesluit WIA (oud) is bepaald
dat de IVA-uitkering prevaleert indien sprake is van een IVA-uitkering met een
verkorte wachttijd. Blijkens de toelichting op het Inkomensbesluit is het de
bedoeling dat de IVA-uitkering prevaleert boven de loondoorbetaling als de
arbeidsongeschikte werknemer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De
Centrale Raad van Beroep is van mening dat dit uitgangspunt dan ook moet gelden
voor het geval de IVA-uitkering zonder wachttijd is toegekend. Normaal
gesproken betekent toekenning per einde wachttijd dat ook de loondoorbetalingsverplichting
is geëindigd, maar in het onderhavige geval was dat niet zo omdat sprake was
van een tweede loondoorbetalingsverplichting. Volgens de Centrale Raad van
Beroep mocht de werkgever dus de IVA-uitkering verrekenen met het loon dat
tijdens de tweede periode van 104 weken moest worden doorbetaald.
In
het huidige Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten is sinds 18 juni
2015 bepaald dat alle IVA-uitkeringen prevaleren boven het recht op
loondoorbetaling. Daarbij heeft de besluitgever overwogen dat het zinloos is om
de werkgever een financiële prikkel in de vorm van een
loondoorbetalingsverplichting te geven waarvan het doel is om de re-integratie
van de zieke werknemer te bevorderen, als de werknemer volledig en duurzaam
arbeidsongeschikt is. Vermoedelijk zal dit van invloed zijn geweest op het
standpunt dat de Centrale Raad van Beroep heeft ingenomen.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep past ook goed bij de eerdere uitspraken van de Raad, waarin het aannemen van nieuwe bedongen arbeid (en daardoor het aannemen van een nieuwe loondoorbetalingsverplichting) ook aan veel stringente regels werd gebonden dan die waarvan het UWV uit ging (en nog steeds uit gaat).