Bij de invoering van de WIA is de
mogelijkheid voorzien dat de WGA-eigenrisicodrager bepaalde beslissingen zou
nemen ter zake waarvan hij zelf (en niet het UWV) als bestuursorgaan zou
optreden. De consequentie daarvan is dat de werknemer de mogelijkheid moet hebben om bij de
eigenrisicodrager bezwaar te maken. De eigenrisicodrager moet dan als
bestuursorgaan op dezelfde wijze als het UWV een bezwaarprocedure voeren, een
beslissing op het bezwaarschrift van de werknemer nemen en deze beslissing zo
nodig als verweerder in beroep en hoger beroep bij de rechtbank en de Centrale
Raad van Beroep verdedigen.
Het eerste geval waarin de
WGA-eigenrisicodrager als bestuursorgaan optreedt is in 2015 in een uitspraak
van de Centrale Raad van Beroep aan de orde geweest. Op grond van artikel 42
WIA heeft de eigenrisicodrager de verplichting de re-integratie van de
werknemer met een WGA-uitkering te bevorderen. Besluiten die de
eigenrisicodrager in dat verband neemt zijn besluiten in de zin van artikel 1:3
van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen de werknemer bezwaar kan maken.
Dit volgt uit de Memorie van Antwoord bij de WIA (Kamerstukken Eerste Kamer,
30034 en 30118, C, bladzijde 45-46), waar is vermeld dat:
"net zoals werknemers van publiek verzekerde
werkgevers, ook werknemers van eigenrisicodragende werkgevers de mogelijkheid
hebben om, indien zij van mening zijn dat er onvoldoende of inadequate
re-integratie-inspanningen worden verricht, dat aan de orde te stellen en
daartegen bezwaar aan te tekenen. De eigenrisicodrager WGA geldt op grond van
de Wet WIA als bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.”
In de Nadere Memorie van Antwoord van
18 oktober 2005 (Kamerstukken Eerste Kamer, 30034 en 30118, E, bladzijde 12-13)
heeft de Minister bovendien het volgende te kennen gegeven:
"De regering heeft expliciet gekozen voor eenzelfde
rechtsbescherming voor alle WGA-verzekerden. Dit houdt in dat zowel tegen
beslissingen van het UWV als tegen beslissingen van de eigenrisicodrager eerst
bezwaar kan worden gemaakt en vervolgens beroep kan worden ingesteld bij de
rechtbank. Voordeel hiervan is dat voor alle gedeeltelijk arbeidsgeschikten
dezelfde rechtsgang met dezelfde laagdrempelige toegang en dezelfde waarborgen
geldt.
Er wordt dus een onderscheid gemaakt in de periode van
verplichte loondoorbetaling en de periode van eigenrisicodragerschap. In de
eerste periode heeft de werkgever op grond van het BW de plicht om
re-integratie-inspanningen te verrichten en geldt een civielrechtelijke
rechtsbescherming. In de periode van het eigenrisicodragen is de werkgever aan
te merken als uitvoerende van de WGA - in plaats van het UWV - voor wat betreft
de re-integratietaak. De eigenrisicodrager heeft daarbij een ingeperkte
publieke sanctiebevoegdheid. Evenals voor het UWV geldt dan de
bestuursrechtelijke rechtsingang. De eigenrisicodrager kan dus niet kiezen
tussen civielrechtelijke of bestuursrechtelijke sanctionering. Zijn bevoegdheid
wordt bepaald door het feit of hij als werkgever optreedt op grond van het BW
of als uitvoerder van de WGA-regeling.”
(….)
"Indien een werkgever er voor kiest om
eigenrisicodrager te worden, wordt hij verplicht de re-integratie te verzorgen
voor de verzekerden voor wie hij de WGA-uitkering betaalt. De
re-integratieplicht vloeit uit de wet voort. Dit maakt dat de werkgever door de
uitvoering van zijn wettelijke taak als bestuursorgaan wordt aangemerkt. Dit
betekent dat de werkgever als uitvoerder van een onderdeel van de WIA bevoegd
is tot het nemen van besluiten die daaraan zijn gekoppeld en dat deze besluiten
aangemerkt worden als besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht
waartegen de mogelijkheid van bezwaar en beroep openstaat”.
Op grond van bovengenoemde passages
uit de (Nadere) Memorie van Antwoord heeft de Centrale Raad van Beroep in zijn
uitspraak van 22 mei 2015, ECLI:CRVB:2015:1712 geoordeeld dat:
"de in artikel 42 WIA opgenomen re-integratieplicht
voor de eigenrisicodrager tot gevolg heeft dat de eigenrisicodrager als
bestuursorgaan optreedt en de in die hoedanigheid jegens zijn gedeeltelijk
arbeidsgeschikte werknemer genomen beslissingen als besluiten in de zin van
artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht moeten worden aangemerkt, voor
zover deze beslissingen verband houden met de wettelijke plicht van de
eigenrisicodrager tot het nemen van maatregelen tot het behoud, herstel of
bevordering van de mogelijkheid van zijn werknemer tot het verrichten van arbeid.”
Het tweede geval waarin een WGA-eigenrisicodrager als
bestuursorgaan optreedt is het in artikel 89 WIA geregelde geval waarin de
eigenrisicodrager een maatregel betreffende het gedeeltelijk en blijvend,
geheel en tijdelijk of gedeeltelijk en tijdelijk weigeren van de WGA-uitkering
wegens het niet nakomen van wettelijke verplichtingen in het kader van de
re-integratie. In zijn uitspraak van 22 januari 2016, ECLI:NL: CRVB:2016:277
heeft de Centrale Raad van Beroep zich voor het eerst uitgesproken over de
bevoegdheid van de eigenrisicodrager om een maatregel ten aanzien van de
WGA-uitkering van een werknemer te treffen, indien deze zijn verplichtingen ten
aanzien van de re-integratie niet nakomt.
De werkgever had het UWV opdracht gegeven om de
WGA-uitkering van de werkneemster vanaf 24 februari 2012 niet meer te betalen
omdat de werkneemster zonder het UWV of de werkgever daarover in te lichten
voor een langere en onbekende periode naar het buitenland (Suriname) was
vertrokken. Het UWV had de werkneemster daarop bericht dat de uitkering vanaf
die datum werd stopgezet. De werkneemster had tegen die beslissing bezwaar
gemaakt bij de werkgever. Nadat de werkgever het bezwaar ongegrond had
verklaard, stelde de werkneemster beroep in bij de rechtbank maar de rechtbank
oordeelde dat het niet melden van het vertrek naar het buitenland en het niet
melden van de woon- en/of verblijfplaats een schending van de
informatieverplichting van de werkneemster was die het tijdelijk geheel
weigeren van de WGA-uitkering rechtvaardigde. De werkneemster stelde vervolgens
hoger beroep in bij de Centrale Raad van Beroep, die zich aldus voor het eerst
kon uitspreken over de wettelijke bevoegdheid van de eigenrisicodrager om
maatregelen ten aanzien van de WGA-uitkering te treffen.
De Centrale Raad van Beroep is daarbij allereerst van mening
dat de werkneemster haar wettelijke inlichtingenplicht heeft geschonden doordat
zij voor langere duur (vanaf december 2011 tot aan de uitspraak van de Centrale
Raad van Beroep niet heeft verbleven op het door haarzelf aan de werkgever
opgegeven verblijfadres en ondanks schriftelijke verzoeken niet bereid is
geweest haar feitelijke verblijfplaats in Suriname kenbaar te maken. De
werkgever was dus bevoegd een maatregel te treffen.
Vervolgens stelt de Centrale Raad van Beroep de vraag aan de
orde of een tijdelijk gehele weigering van de uitkering gedurende een periode
van twee maanden in overeenstemming is met de wet, aangezien artikel 90 lid 3
WIA eist dat de opgelegde maatregel in overeenstemming is met de ernst van de
gedraging en de mate waarin de gedraging aan de werkneemster kan worden
verweten. Aangezien een motivering van deze dwingendrechtelijk voorgeschreven
afweging ontbreekt, stelt de Centrale Raad van Beroep de werkgever in de
gelegenheid om dit gebrek in de beslissing op het bezwaarschrift te herstellen
en zo nodig een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift te nemen.
De Centrale Raad van Beroep neemt de gelegenheid te baat om
aan te geven hoe een besluit van een eigenrisicodrager tot het opleggen van een
maatregel ten aanzien van de WGA-uitkering dient te worden beoordeeld.
Uit de wetsgeschiedenis (Memorie van Toelichting bij de WIA,
Kamerstukken II, 2004-2005, 30034, nummer 3, bladzijde 208 en de Nota naar
aanleiding van het verslag bij de WIA, Kamerstukken
II, 2004-2005, 30034, nummer 12, bladzijden 53-54) leidt de Centrale Raad van
Beroep af dat het nodig kan zijn om voor de wijze waarop de eigenrisicodrager
de maatregelen oplegt, nadere regels te stellen die voorzien in de afweging ten
aanzien van de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid dient te
maken. Het Maatregelenbesluit sociale zekerheidswetten dat het UWV daartoe
hanteert geldt blijkens de wetsgeschiedenis niet voor de eigenrisicodrager. De
Centrale Raad van Beroep wijst er daarbij op dat, anders dan voor het UWV, het
opleggen van een maatregel voor een eigenrisicodrager een bevoegdheid en geen
verplichting is. Het stellen van deze nadere regels is door de wetgever aan de
eigenrisicodrager overgelaten. Uit de wetsgeschiedenis blijkt ook dat
onwenselijke verschillen tussen het sanctiebeleid van het UWV en het
sanctiebeleid van de eigenrisicodragers door de rechter zullen worden
weggenomen en dat aldus misbruik van de sanctiebevoegdheid door de eigenrisicodrager
wordt tegengegaan. De Centrale Raad van Beroep geeft daarom aan dat eigenrisicodragers
bij het motiveren van het besluit tot het opleggen van een maatregel het
Maatregelenbesluit van het UWV als handreiking kunnen gebruiken.
Het opleggen van maatregelen door een eigenrisicodrager kwam
in de praktijk tot nu toe weinig voor, mede omdat de verzekeraars die de
WGA-uitkering feitelijk betaalden, zich lange tijd hebben beperkt tot het doen
van uitkering en zich niet om de re-integratie hebben bekommerd. Daardoor heeft
het tien jaar geduurd voordat de Centrale Raad van Beroep zich de eerste keer
over de sanctiebevoegdheid van de WGA-eigenrisicodrager heeft uitgesproken. Nu
verzekeraars inmiddels, gedwongen door grote verliezen op hun portefeuilles, meer
werk maken van de re-integratie, is te verwachten dat ook vaker maatregelen ten
aanzien van de WGA-uitkering zullen worden getroffen en dat dus ook vaker door
werknemers bezwaar zal worden gemaakt tegen een aldus getroffen maatregel.
WGA-eigenrisicodragers doen er daarom goed aan om zorg te dragen dat is
voorzien in vooraf schriftelijk bekend gemaakt beleid, waaruit blijkt welke
overtreding aanleiding geeft tot het treffen van welke maatregel. Het
Maatregelenbesluit dat voor het UWV geldt, kan daarbij als voorbeeld worden gebruikt.
Afwijkingen daarvan zijn op grond van de wetsgeschiedenis tot op zekere hoogte
mogelijk, maar de vraag is of de eigenrisicodrager er verstandig aan doet om
van het Maatregelenbesluit af te wijken, in elk geval als dat een afwijking ten
nadele van de werknemer betreft, aangezien de eigenrisicodrager dan aan de
rechter zou hebben uit te leggen waarom een werknemer zich geconfronteerd zou
moeten zien door een zwaardere sanctie van de eigenrisicodrager dan die welke
zou hebben gegolden als de sanctie was opgelegd door het UWV.
WGA-eigenrisicodragers
doen er ook verstandig aan om te zorgen dat er kenbaar schriftelijk beleid is
waaruit blijkt hoe de bezwaarprocedure bij de eigenrisicodrager verloopt. Deze
bezwaarprocedure dient immers te voldoen aan de eisen van de Algemene wet
bestuursrecht.
De Tweede Kamer heeft een wetsvoorstel aangenomen waardoor werkgevers met meer dan tien werknemers in de toekomst verplicht zijn een vertrouwenspersoon voor ongewenste omgangsvormen aan te stellen. Door aansluiting bij de Stichting Klachtenregeling Ongewenste Omgangsvormen kunnen werkgevers aan deze verplichting voldoen. Tevens voldoen zij daarmee aan de reeds bestaande wettelijke verplichting om psychosociale arbeidsbelasting tegen te gaan.
Wilt u daarbij ook concrete adviezen ontvangen waarmee u eventueel zelf gewenste acties kunt nemen? Upgrade dan uw arbeidsrecht abonnement naar een plus- of top abonnement!