Overgang van onderneming

Jaar en kwartaal
2011, 1e kwartaal
Nummer
6

Bronnen:

  • Artikelen 7:662-666 van het Burgerlijk Wetboek
  • Hoge Raad 26 juni 2009, www.rechtspraak.nl, ljn: BH4043
  • Hof van Justitie EG 21 oktober 2010, EUR C-242/09 (Albron Catering/FNV Bondgenoten en Roest)



Op grond van het bepaalde in artikel 7:663 van het Burgerlijk Wetboek gaan door de overgang van een onderneming de rechten en verplichtingen die op het tijdstip van de overgang voor een werkgever voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst met een in die onderneming werkzame werknemer van rechtswege over op de verkrijger. 

De werkgever blijft daarnaast zelf nog gedurende een jaar na de overgang naast de verkrijger aansprakelijk voor de nakoming van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, die zijn ontstaan vóór het tijdstip van overgang van de onderneming.

In artikel 7:662 van het Burgerlijk Wetboek is gedefinieerd wanneer sprake is van de overgang van een onderneming. Van een "overgang” is sprake als er een overgang van een economische eenheid ten gevolge van een overeenkomst, fusie of splitsing is, waarbij die eenheid haar identiteit behoudt. Van een "economische eenheid” is sprake als er een geheel van geor-ganiseerde middelen is, die bestemd is tot het ten uitvoer brengen van een al dan niet hoofd-zakelijke economische activiteit. Ook publiekrechtelijke ondernemingen (in eigendom van de staat, een provincie, een gemeente of een waterschap) vallen onder de definitie van de onderneming. Tenslotte wordt een vestiging of onderdeel van een onderneming eveneens beschouwd als een onderneming.

De bepalingen in het Burgerlijk Wetboek zijn gebaseerd op een Europese Richtlijn (Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen ). Dat betekent dat de uitleg van de bepalingen in de Nederlandse wet in laatste instantie plaatsvindt door het Hof van Justitie EG, die op verzoek van de nationale rechters prejudiciële uitspraken doet waaraan de nationale rechters bij uitleg van de nationale wetgeving gebonden zijn. In de jurisprudentie van het Hof van Justitie EG staat de bescherming van de werknemer voorop. In het algemeen kan daarom worden gesteld dat de wettelijke bepalingen inzake de overgang van een onderneming ruim moeten worden geïnterpreteerd.

Deze ruime interpretatie blijkt bijvoorbeeld uit het Albron arrest (Hof van Justitie EG 21 oktober 2010, EUR C-242/09 (Albron Catering/FNV Bondgenoten en Roest), waarin het Hof van Justitie EG heeft besloten dat werknemers die binnen concernverband permanent te werk gesteld zijn bij een onderdeel van dat concern, bij een overgang van dat deel van de onderneming ook mee over gaan, ook al zijn zij formeel bij een ander onderdeel van het concern in dienst.

De casus was als volgt. Binnen het Heineken-concern is al het personeel in dienst van Heineken Nederlands Beheer B.V. (HNB). HNB fungeert dus als centrale werkgever en detacheert het personeel bij de afzonderlijke werkmaatschappijen van het Heineken-concern in Nederland. Heineken Nederland heeft besloten haar cateringactiviteiten vanaf 1 maart 2005 aan Albron Catering B.V. uit te besteden. Eén van de werknemers, de heer Roest, is vanaf 1985 in dienst van HNB. Vanaf 1 maart 2005 is hij in dienst getreden van Albron. Samen met de FNV stelt hij zich op het standpunt dat sprake is van de overgang van een onderneming. 

Het Gerechtshof Amsterdam wijst erop dat volgens de heersende leer voor de toepassing van artikel 7:663 van het Burgerlijk Wetboek als voorwaarde geldt dat de vervreemder de werkgever van de betrokken werknemers is. In deze context heeft het Gerechtshof te Amsterdam de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

1. Moet Richtlijn 2001/23 aldus worden uitgelegd dat van de in artikel 3 lid 1 eerste volzin bedoelde overgang van rechten en verplichtingen op de verkrijger uitsluitend sprake is indien de vervreemder van de over te dragen onderneming ook de formele werkgever is van de betrokken werknemers of brengt de door de richtlijn beoogde bescherming van werknemers mee dat bij overgang van een onderneming van de tot een concern behorende werkmaatschappij de rechten en verplichtingen ten opzichte van de ten behoeve van deze onderneming werkzame werknemers op de verkrijger overgaan, indien al het binnen het concern werkzame personeel in dienst is van een (eveneens tot dat concern behorende) personeelsvennootschap die fungeert als centrale werkgeefster?

2. Hoe luidt het antwoord op het tweede deel van de eerste vraag indien werknemers als daar bedoeld die ten behoeve van een tot een concern behorende onderneming werkzaam zijn in dienst zijn van een andere, eveneens tot dat concern behorende vennootschap, niet zijnde een personeelsvennootschap zoals in de eerste vraag omschreven?

Het Hof van Justitie heeft over die vragen in zijn arrest van 21 oktober 2010 geoordeeld als volgt.

Bij de overgang, in de zin van Richtlijn van een tot een concern behorende onderneming naar een onderneming buiten dat concern, kan ook de tot het concern behorende onderneming waarbij de werknemers permanent zijn tewerkgesteld, zonder evenwel door een arbeidsovereenkomst aan die onderneming te zijn gebonden, als een "vervreemder” in de zin van artikel 2 lid 1 sub a van die Richtlijn worden beschouwd, hoewel er binnen dat concern een onderneming bestaat waaraan de betrokken werknemers wel door een dergelijke arbeidsovereenkomst zijn gebonden.

Aldus komt de werking van de Richtlijn ook toe aan werknemers die niet bij de overgedragen onderneming in dienst zijn, maar wel binnen hetzelfde concern werkzaam zijn en bij de overgedragen onderneming gedetacheerd zijn.

In 2009 heeft de Hoge Raad al eens moeten oordelen over een casus waarbij een werknemer binnen concernverband gedetacheerd was. In dat geval had een onderdeel van Sara Lee/Douwe Egberts (Detrex International Forwarding) de logistieke activiteiten waarbij de werknemer werkzaam was, in 2003 uitbesteed aan een derde, Pax Integrated Logistics B.V. (Pax). Bij die transactie werden de werknemers ondergebracht in een afzonderlijke B.V., Detrex B.V. (Detrex). Vanuit Detrex werden de werknemers gedetacheerd bij Pax. In 2005 maakt Detrex bekend haar werknemers per 1 januari 2006 te willen ontslaan, waarna zij per die datum op andere voorwaarden in dienst kunnen treden bij Pax. De werknemer weigert in dienst te treden bij PAx en zijn arbeidsovereenkomst wordt ontbonden. De werknemer vordert vervolgens loon van Pax, stellend dat sprake is van de overgang van een onderneming. De Hoge Raad heeft toen geoordeeld dat het op de weg van Sara Lee/Douwe Egberts had gelegen om de werknemers bij de overdracht van de logistieke activiteiten aan Pax te informeren over hun rechtspositie, zodat zij een beslissing om afstand te doen van het recht om met de onderneming mee over te gaan naar Pax volledig geïnformeerd konden nemen.

Ook in dit geval concludeerde de Hoge Raad dus tot bescherming van de werknemer, maar langs de omweg van strijd met goed werkgeverschap wegens het niet voldoen aan een informatieplicht. Het Hof van Justitie EG verklaart de Richtlijn nu rechtstreeks van toepassing op binnen concernverband gedetacheerde werknemers.