Op grond van het bepaalde in artikel 7:669 lid 1 B.W. kan de
werkgever de arbeidsovereenkomst alleen opzeggen als er sprake is van een redelijke
grond voor ontslag. Ook moet herplaatsing in een andere passende
functie niet binnen een redelijke termijn mogelijk zijn of niet in de rede
liggen (bij voorbeeld als sprake is van ernstig verwijtbaar gedrag van de
werknemer). Bij deze herplaatsingsmogelijkheid moet rekening worden gehouden
met de mogelijkheid van scholing van de werknemer.
Eén van de redelijke gronden voor opzegging van de
arbeidsovereenkomst is op grond van artikel 7:669 lid 3 onder a B.W. het vervallen
van arbeidsplaatsen als gevolg van beëindiging van de werkzaamheden
van de onderneming of het noodzakelijkerwijs vervallen van arbeidsplaatsen als
gevolg van het wegens bedrijfseconomische omstandigheden treffen van
maatregelen voor een doelmatige bedrijfsvoering ("ontslag op
bedrijfseconomische gronden”). De noodzaak voor het vervallen van
arbeidsplaatsen moet daarbij worden bezien over een toekomstige periode van 26
weken.
Als de werkgever de arbeidsovereenkomst wil opzeggen op
bedrijfseconomische gronden moet de moet de werkgever hiervoor de schriftelijketoestemming ("ontslagvergunning”) van het UWV hebben (artikel 7:671a lid
1 B.W.). De kantonrechter kan de arbeidsovereenkomst pas op die grond ontbinden
als het UWV de toestemming heeft geweigerd (artikel 7:671b lid 1 B.W.).
Bij ministeriële beschikking (de Ontslagregeling)
worden nadere regels gesteld met betrekking tot de procedure tot het verlenen
van de toestemming van het UWV.
Artikel 3 van de Ontslagregeling bepaalt dat de noodzaak
voor het vervallen van arbeidsplaatsen per onderneming wordt bepaald
indien sprake is van een werkgever die deel uitmaakt van een groep (in de zin
van artikel 2:24b B.W.) of indien de werkgever meerdere ondernemingen in stand
houdt.
Artikel 9 Ontslagregeling bevat nadere regels over de herplaatsingsverplichtingvan de werkgever. Het definieert het begrip "passende functie” van
artikel 7:669 lid 1 B.W. als een functie die aansluit bij de opleiding,
ervaring en capaciteiten van de werknemer (artikel 9 lid 3 Ontslagregeling). Volgens
artikel 9 lid 1 Ontslagregeling moeten bij de beoordeling of sprake is van een
passende functie de arbeidsplaatsen worden betrokken:
- waarvoor een vacature bestaat of binnen
een redelijke termijn (als bedoeld in artikel 10 Ontslagregeling) zal ontstaan;
- waarop werknemers of personen werkzaam zijn die
tot de "flexibele schil” behoren , dat wil zeggen:
o
werknemers die werkzaam zijn op basis van arbeidsovereenkomsten
voor bepaalde tijd die eindigen binnen de redelijke termijn van artikel 10
Ontslagregeling;
o
werknemers die werkzaam zijn op basis van uitzendovereenkomsten;
o
werknemers die werkzaam zijn op basis van
arbeidsovereenkomsten waarin de omvang van de arbeid niet is vastgelegd (oproepkrachten);
o
werknemers die ter beschikking zijn gesteld(niet zijnde werknemers van payrollbedrijven);
o
werknemers die de AOW-gerechtigde leeftijdhebben bereikt;
o
personen die werkzaam zijn anders dan op basis
van een arbeidsovereenkomst, tenzij deze personen werkzaam zijn in de zelfstandige
uitoefening van een beroep of bedrijf (ZZP-ers) en het noodzakelijkis dat deze werkzaamheden anders dan op basis van een arbeidsovereenkomst
worden verricht.
Hierbij geldt een
uitzondering voor werkzaamheden die van tijdelijke aard zijn en die niet langer
dan 26 weken duren.
Artikel 9 lid 2 Ontslagregeling
regelt tenslotte dat de herplaatsingsmogelijkheden worden bekeken voor de hele
groep van ondernemingen waartoe de onderneming van de werkgever behoort.
Van belang is tenslotte het "afspiegelingsbeginsel”
dat geregeld wordt in artikel 11 Ontslagregeling. Dat artikel bepaalt de
volgorde waarin werknemers in aanmerking komen voor ontslag als sprake is van
een ontslag op bedrijfseconomische gronden. De werknemers worden daarbij per
categorie uitwisselbare functies (als bedoeld in artikel 13 Ontslagregeling)
verdeeld in leeftijdsgroepen (15-25 jaar, 25-35 jaar, 35-45 jaar, 45-55 jaar en
vanaf 55 jaar). Het aantal werknemers dat per leeftijdsgroep voor ontslag in
aanmerking komt, wordt bepaald aan de hand van de onderlinge verhouding van het
aantal werknemers in elke leeftijdsgroep: in de leeftijdsgroep waarin de meeste
werknemers vallen, komt het grootste aantal werknemers voor ontslag in
aanmerking. Binnen de leeftijdsgroep komt dan de werknemer voor ontslag in
aanmerking met het kortste dienstverband.
Over de toepassing van deze regels
was geschil ontstaan toen de ANWB besloot één van haar bedrijfsonderdelen
(Media) te reorganiseren. Daarbij verviel de functie van een werkneemster, die
binnen dat bedrijfsonderdeel werkzaam was als "contentbeheerdercoördinator”. De
door het UWV gevraagde ontslagvergunning werd geweigerd omdat het UWV van
mening was dat er een passende herplaatsingsmogelijkheid was als "themaredacteur”.
Op verzoek van de ANWB ontbindt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst echter
alsnog. In hoger beroep bekrachtigt het gerechtshof de beschikking van de
kantonrechter.
Bij de Hoge Raad betoogt de
werkneemster dat het gerechtshof de bedrijfseconomische noodzaak voor het
ontslag ten onrechte beoordeeld heeft aan de hand van de financiële situatie
van uitsluitend het bedrijfsonderdeel Media en niet aan de hand van de
financiële positie van de ANWB als geheel, omdat het bedrijfsonderdeel Media
geen zelfstandige juridische entiteit vormt. Omdat de ANWB als geheel niet
verlieslatend is zou volgens de werkneemster geen bedrijfseconomische noodzaak
voor het vervallen van arbeidsplaatsen bestaan. De Hoge Raad oordeelt echter
dat de ratio van artikel 3 Ontslagregeling ook geldt als binnen één
rechtspersoon bepaalde zelfstandige bedrijfsonderdelen kunnen worden
onderscheiden. De resultaten van dit zelfstandige bedrijfsonderdeel kunnen
volgens de Hoge Raad met zich meebrengen dat het in het belang van zowel dat
bedrijfsonderdeel als van de rechtspersoon als geheel noodzakelijk is om een
afzonderlijke reorganisatie van dat bedrijfsonderdeel door te voeren. De
noodzaak van het vervallen van arbeidsplaatsen moet dan worden beoordeeld aan
de hand van de bedrijfseconomische omstandigheden van het bedrijfsonderdeel
waar de arbeidsplaatsen vervallen.
De
werkneemster stelt verder bij de Hoge Raad dat de ANWB niet heeft voldaan aan
zijn herplaatsingverplichting. Omdat de vervallen functie van de
werkneemster deels wordt voortgezet in de vorm van een andere, met de vervallen
functie niet uitwisselbare nieuwe functie, zou het de ANWB niet vrij staan om
een andere werknemer, die nog geschikt gemaakt zou moeten worden voor de nieuwe
functie, in deze nieuwe functie te plaatsen, ook niet als de ANWB deze
werknemer geschikt geacht voor de nieuwe functie. De Hoge Raad leidt uit de
toelichting op artikel 9 Ontslagregeling af dat de werkgever in beginsel
vrij is om te beoordelen welke werknemer voor het vervullen van een
vacature het meest geschikt is, maar dat de werkgever een functie in beginsel eerstmoet aanbieden aan een werknemer die daarvoor geschikt is, indien een
categorie uitwisselbare functies wordt opgeheven en een deel van de
werkzaamheden wordt voortgezet in een andere functie, die niet met de vervallen
functie uitwisselbaar is. In dat geval moet de functie eerst worden
aangeboden aan de daarvoor geschikte werknemer die op grond van het
afspiegelingsbeginsel als laatste voor ontslag in aanmerking zou komen ("omgekeerd
afspiegelen”). De Hoge Raad verwerpt daarbij echter de opvatting van de
werkneemster dat hetzelfde geldt voor werknemers die niet geschikt zijn voor de
nieuwe functie, maar die door middel van omscholing of bijscholing voor die
functie geschikt te maken zouden zijn. De Hoge Raad stelt dat voor die
opvatting geen steun is te vinden in de Ontslagregeling of in de toelichting daarop.
De Hoge Raad wijst erop dat tussen "geschikt te maken” werknemers relevante
verschillen kunnen bestaan, bijvoorbeeld omdat de ene werknemer binnen kortere
tijd of met minder kosten dan een andere werknemer geschikt te maken is. Om die
reden dient de werkgever volgens de Hoge Raad de vrijheid te hebben om te
kiezen voor de werknemer die volgens hem het meest in aanmerking komt voor de
functie. De vrijheid van de werkgever gaat echter niet zover dat de werkgever
voorrang mag geven aan een externe kandidaat boven een met ontslag
bedreigde werknemer, die door omscholing of bijscholing voor die functie
geschikt gemaakt zou kunnen worden.
Is uw werknemer bijna twee jaar arbeidsongeschikt? Dan komen veel vragen op u af. Wilt u zeker weten dat u de juiste beslissingen neemt? Neem dan tijdig contact met ons op voor een WIA-Poort Scan!
Wilt u daarbij ook concrete adviezen ontvangen waarmee u eventueel zelf gewenste acties kunt nemen? Upgrade dan uw arbeidsrecht abonnement naar een plus- of top abonnement!