Uitbreiding ouderschapsverlof

Jaar en kwartaal
2008, 4e kwartaal
Nummer
4

Bronnen:

  • Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2009), artikel XXIV en XXV, wetsontwerp 31704 
 De wettelijke regeling (in de artikelen 6:1 e.v. van de Wet arbeid en zorg) van het ouderschapsverlof wordt uitgebreid.

Het recht op ouder­schapsverlof geldt voor de werknemer die als ouder in fami­lie­rech­te­lij­ke betrek­king staat tot een kind en de werk­nemer die blij­kens een gewaar­merkt afschrift van de benodigde gege­vens uit de "basisadmini­stratie persoons­gege­vens" op hetzelfde adres woont als een kind en duurzaam de verzorging en opvoe­ding van dat kind als eigen kind op zich heeft genomen. In geval van geboorte van een meerling of gelijktijdige adoptie van meerdere kinderen, be­staat het recht op ouderschapsverlof ten aanzien van elk van die kinderen.

Het verlof bedraagt op dit moment dertien weken die dienen te worden opgenomen in een aaneengesloten periode van ten hoogste zes maanden. Dit wordt verdubbeld tot een verlof van ten hoogste 26 weken in een aaneengesloten periode van ten hoogste twaalf maanden. Het aantal uren verlof bedraagt daarbij ten hoogste de helft van de arbeidsduur per week. De werknemer kan echter met instemming van de werkgever ook kiezen voor een full-time verlof van zes maanden of voor het uitsmeren van het verlof over een periode langer dan twaalf maanden dan wel over zes perioden van een maand.

De overige voorwaarden blijven ongewijzigd, dat wil zeggen:
  • Geen recht op verlof bestaat over tijd­vak­ken gele­gen na de datum waarop het kind acht jaar oud is geworden. Het recht bestaat slechts indien de dienstbetrekking in Ne­derland wordt vervuld en deze ten minste een jaar heeft geduurd.
  • De werknemer moet het voornemen om verlof op te nemen ten minste twee maan­den voor het tijdstip van ingang van het verlof schriftelijk aan de werkgever mel­den ­on­der opgave van de periode, het aantal uren en de spreiding daarvan over de week.
  • De tijdstippen van ingang en einde van het verlof kunnen afhankelijk wor­den gesteld van de datum van de bevalling, van het einde van het bevallingsverlof of van de aanvang van de verzorging.
  • De werkgever is verplicht in te stemmen met een verzoek van de werknemer om het verlof niet op te nemen of niet voort te zetten op grond van onvoorziene omstan­dig­heden, tenzij gewichtige redenen zich hierte­gen verzetten.
  • De werkgever behoeft aan het ver­zoek niet met ingang van een vroeger tijdstip gevolg te geven dan vier weken na het ver­zoek. De werkgever kan, na overleg met de werknemer, de spreiding van de uren over de week op grond van gewichtige redenen wijzigen, tot vier weken voor het tijdstip van ingang van het verlof.
  • Het ouderschapsverlof wordt opgeschort en gaat dus nog niet in, als de werk­nemer bij aanvang van het verlof ziek is.
  • Tijdens het ouderschapsverlof heeft de werknemer in beginsel het recht zijn eigen functie te blijven uitoefenen. Van de werkgever wordt gevergd daartoe desnoods aanpassingen in de organisatie van de werkzaamheden aan te brengen. Al­leen in geval van zake­lijke en zwaar­wich­tige rede­nen kunnen aan de werk­ne­mer tijdens het ouder­schapsver­lof tijdelij­k an­dere werk­zaam­heden worden opge­dragen.
Achtergrond van de wijziging is de wens van de regering om ouders in de gelegenheid te stellen desgewenst zelf gedurende een langere periode de zorg voor hun kind op zich te nemen.

De gewijzigde regeling gaat gelden voor werknemers die vanaf 1 januari 2009 gebruik gaan maken van het ouderschapsverlof.

Tevens wordt de ouderschapsverlofkorting vanaf 1 januari 2009 ook toegepast als de werknemer voor de voorziening in het inkomen tijdens het ouderschapsverlof geen gebruik maakt van de levensloopregeling.

Het wetsvoorstel is inmiddels door de Tweede Kamer aanvaard.