Een werknemer die langer
dan 104 weken ziek is, heeft niet langer recht op loon tijdens ziekte[1]. Indien en zo lang
er in de onderneming van de werkgever geen passend werk voor de
arbeidsongeschikte werknemer is, is de werkgever ook niet (meer) verplicht om
re-integratie-inspanningen te plegen[2]. Alleen als het UWV
aan de werknemer een WGA-uitkering heeft toegekend en als de werkgever die
WGA-uitkering als eigenrisicodrager zelf moet betalen, moet de werkgever nog
proberen de werknemer te re-integreren in passende arbeid bij een andere
werkgever[3].
N.B.: De re-integratieverplichting van de
eigenrisicodrager geldt ook na het einde van de arbeidsovereenkomst.
2. Opzegging
arbeidsovereenkomst
De arbeidsovereenkomst
met een langdurig arbeidsongeschikte werknemer eindigt na 104 weken niet. Om de
arbeidsovereenkomst te beëindigen is opzegging van de arbeidsovereenkomst
vereist. De werkgever moet voor die arbeidsovereenkomst toestemming van het UWV[4] of van de werknemer[5] hebben. Het UWV
verleent de ontslagvergunning als de werknemer als gevolg van ziekte niet in
staat is om zijn eigen werk te doen, als er binnen de onderneming van de
werkgever geen passende arbeid voor de werknemer is en als niet te verwachten
valt dat de werknemer binnen 26 weken in zodanige mate zal herstellen dat hij
dan wel in staat zou zijn om zijn eigen werk of passend werk te doen[6].
3. Transitievergoeding
verschuldigd
Omdat het dan de
werkgever is die de arbeidsovereenkomst opzegt en omdat de werknemer ook steeds
al tenminste 24 maanden in dienst is, is de werkgever bij de opzegging van de
arbeidsovereenkomst met de langdurig arbeidsongeschikte werknemer de
transitievergoeding verschuldigd[7].
Daaraan doet niet af dat een "transitie” naar ander werk niet meer aan de orde
is, bijvoorbeeld omdat aan de werknemer een IVA-uitkering is toegekend vanwege
volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid. De transitievergoeding is namelijk
niet alleen bedoeld om de transitie naar ander werk te ondersteunen, maar ook
als vergoeding van de schade die het gevolg is van het eindigen van de
arbeidsovereenkomst[8]. Deze
transitievergoeding kan voor werknemers die lang in dienst zijn oplopen tot €
81.000 bruto, of tot een jaarsalaris als dat hoger is[9].
4. Slapend dienstverband
Werkgevers ervaren de
verplichting tot betaling van de transitievergoeding in dit geval vaak als
onrechtvaardig, omdat zij doorgaans het ontstaan van de arbeidsongeschiktheid
niet kunnen voorkomen en omdat eerder al gedurende 104 weken kosten zijn
gemaakt wegens loondoorbetaling tijdens ziekte en re-integratie. Om die reden
gaan werkgevers in de praktijk vaak niet over tot opzegging van de
arbeidsovereenkomst. Aangezien als regel geen loonbetalingsverplichting en geen
re-integratieverplichting meer bestaat, leidt dat dan tot een inhoudsloze
arbeidsovereenkomst: een "slapend dienstverband”. Het enige risico dat de
werkgever loopt door de arbeidsovereenkomst niet op te zeggen is dat de
werknemer in geval van herstel in de toekomst weer aanspraak kan maken op
tewerkstelling in eigen of passende arbeid. Als de werknemer al 104 weken ziek
is zonder dat daarna arbeidsmogelijkheden zijn ontstaan is dat risico in de
praktijk meestal klein. Voor de werknemer is het niet opzeggen van de
arbeidsovereenkomst natuurlijk nadelig. Immers: de transitievergoeding die de
wetgever aan de werknemer had toebedacht, komt dan niet tot uitbetaling.
5. Compensatieregeling
Om dat probleem te
ondervangen heeft de wetgever voorzien in de mogelijkheid van compensatie van
de te betalen transitievergoeding door het UWV. Op 1 april 2020 treedt een wet[10] in werking die in
deze compensatie voorziet. Werkgevers kunnen dan bij het UWV een aanvraag
indienen voor het verkrijgen van compensatie van de betaalde
transitievergoeding. Deze mogelijkheid van compensatie van de
transitievergoeding werkt terug tot 1 juli 2015[11]. Dat is de datum
van inwerkingtreding van de Wet werk en zekerheid, de wet waarmee de
transitievergoeding in de wet is ingevoerd. Aanvragen die aldus met
terugwerkende kracht worden gedaan, moeten vóór 1 oktober 2020 worden ingediend[12]. Het UWV beslist
op gewone aanvragen binnen acht weken[13], maar op de
aanvragen die met terugwerkende kracht worden gedaan binnen zes maanden[14].
N.B. De
tekst van de bepaling van artikel 7:673e BW, waarin de
compensatieregeling is opgenomen, luidt na de wijzigingen die daar bij de
inwerkingtreding van de Wet arbeidsmarkt in balans in zullen worden
aangebracht, als volgt:
1. Het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet
structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, verstrekt op verzoek van de
werkgever die op grond van artikel 673 een transitievergoeding verschuldigd
was, een vergoeding, indien de arbeidsovereenkomst:
a. na de
periode, bedoeld in artikel 670, lid 1, onderdeel a, en lid 11:
1°. is beëindigd omdat de werknemer wegens ziekte of gebreken niet meer
in staat was de bedongen arbeid te verrichten; of
2°. van rechtswege is geëindigd en de werknemer op het tijdstip waarop
de arbeidsovereenkomst is geëindigd, wegens ziekte of gebreken niet in staat
was de bedongen arbeid te verrichten;
b. is geëindigd
in verband met het vervallen van arbeidsplaatsen als gevolg van de beëindiging
van de werkzaamheden van de onderneming en de werkgever, die minder dan een bij
algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal werknemers in dienst had:
1°. de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde
leeftijd bereikt of heeft bereikt;
2°. als gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is zijn werkzaamheden
redelijkerwijs voort te zetten; of
3°. is overleden.
2. De
vergoeding, bedoeld in lid 1, is gelijk aan de vergoeding die de werkgever in
verband met het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst aan de
werknemer heeft verstrekt, verhoogd met de kosten die op grond van artikel 673,
lid 6, op de transitievergoeding in mindering mogen worden gebracht, met dien
verstande dat de vergoeding, bedoeld in lid 1, onderdeel a, niet meer bedraagt
dan het bedrag aan transitievergoeding dat, voor aftrek van de kosten, bedoeld
in artikel 673, lid 6, verschuldigd zou zijn bij het beëindigen of niet
voortzetten van de arbeidsovereenkomst op de dag na het verstrijken van de
termijn van twee jaar, bedoeld in artikel 670, lid 1, onderdeel a, of, indien
dat bedrag lager is, het bedrag aan loon als bedoeld in de Wet op de
loonbelasting 1964, dat de werkgever gedurende dat tijdvak op grond van de
arbeidsovereenkomst met de werknemer heeft betaald. Artikel 670, eerste lid,
laatste zin, is van overeenkomstige toepassing op de termijn, bedoeld in de
vorige zin.
3. Lid 1 is van
overeenkomstige toepassing, indien de werkgever op grond van artikel 673 een
transitievergoeding verschuldigd zou zijn als de arbeidsovereenkomst, die bij
overeenkomst is beëindigd, door opzegging of door ontbinding zou zijn
beëindigd.
4. Bij algemene
maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot lid 1,
aanhef en onderdeel b.
5. Het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen herziet het besluit tot toekennen
van de vergoeding, indien de vergoeding ten onrechte of tot een te hoog bedrag
is toegekend. De onverschuldigd betaalde vergoeding wordt teruggevorderd.
6. In afwijking
van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen binnen dertien weken gerekend
vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift
is verstreken.
7. Bij regeling
van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden regels gesteld
met betrekking tot de aanvraag van de vergoeding, bedoeld in dit artikel.
6. Hoogte compensatie
Het bedrag dat het UWV
aan de werkgever compenseert is het bedrag van de transitievergoeding dat
verschuldigd was op het moment waarop het opzegverbod tijdens ziekte eindigde,
derhalve twee jaar na de eerste dag van arbeidsongeschiktheid[15]. Het bedrag dat
het UWV compenseert wordt dus berekend op basis van het aantal dienstjaren en
de hoogte van het salaris van de werknemer van dat moment. Als de
arbeidsovereenkomst eerst na die dag is beëindigd is, zal de
transitievergoeding in beginsel verder zijn opgelopen doordat de werknemer meer
dienstjaren heeft gekregen of doordat zijn salaris is verhoogd, bijvoorbeeld
door een indexering op grond van de CAO. Dat hogere deel van de
transitievergoeding wordt door het UWV dan niet gecompenseerd.
Het bedrag van de
compensatie is in elk geval niet hoger dan het bedrag van het loon dat de
werkgever tijdens de eerste 104 weken van ziekte aan de werknemer heeft betaald(artikel 7:673e lid 2 BW, na wijziging door de Wet arbeidsmarkt in balans). De
bedoeling van de wetgever is namelijk uitsluitend om de werkgever te
compenseren voor het betalen van de transitievergoeding als de werkgever ook al
loon tijdens ziekte heeft betaald.
7. Voorwaarden
compensatie
Voor het recht op
compensatie is voldoende dat de arbeidsovereenkomst na het eindigen van het
opzegverbod tijdens ziekte[16],
normaal gesproken dus nadat de arbeidsongeschiktheid twee jaar heeft geduurd,
is beëindigd omdat de werknemer arbeidsongeschikt was voor de bedongen
arbeid[17].
Niet vereist is dus dat
de arbeidsovereenkomst door de werkgever is opgezegd of door de
kantonrechter op verzoek van de werkgever is ontbonden. Ook een beëindiging
van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden[18] is voldoende, als
dan maar blijkt dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd vanwege de
arbeidsongeschiktheid van de werknemer.
Ook is niet vereist dat
is voldaan aan de voorwaarden die de wet stelt aan opzegging van de
arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid van de werknemer[19]. Met name is dus
niet vereist dat binnen 26 weken geen herstel zal optreden en dat binnen die
periode geen passende arbeid mogelijk is.
8. Bezwaren van
werkgevers tegen betaling van de transitievergoeding
Vanaf het moment waarop
vast staat dat compensatie van de betaalde transitievergoeding door het UWV
mogelijk is, spoort de regering werkgevers aan om de arbeidsovereenkomsten met
langdurig arbeidsongeschikte werknemers op te zeggen en daarbij de transitievergoeding
aan de werknemer te betalen. Werkgevers blijken in de praktijk echter vaak
terughoudend met het beëindigen van de arbeidsovereenkomst en het uitbetalen
van de transitievergoeding. Een belangrijke reden om dat niet te doen is het
feit dat de transitievergoeding eerst volledig betaald moet zijn voordat
de aanvraag voor compensatie kan worden ingediend[20]. Dat betekent dat
de werkgever de transitievergoeding altijd moet voorfinancieren. Met name voor
een onderneming met een krappe liquiditeitspositie kan dat een groot probleem
zijn. Een andere reden om nog niet over te gaan tot betaling van de
transitievergoeding is onduidelijkheid over de wijze van toepassing van
de compensatieregeling. Er zijn vele complicaties denkbaar en het UWV heeft tot
heden geen beleidsregels gepubliceerd waarin wordt aangegeven op welke wijze
met deze complicaties wordt omgegaan. Werkgevers willen natuurlijk voorkomen
dat zij de transitievergoeding al wel betaald hebben maar dat deze achteraf
niet of niet volledig door het UWV gecompenseerd wordt.
9. Mogelijke
bijzondere belangen van werknemers bij betaling van de transitievergoeding
Tegelijkertijd hebben
werknemers vaak redenen om niet te willen wachten tot de werkgever mogelijk
alsnog bereid is om tot betaling van de transitievergoeding over te gaan, omdat
de termijn van voorfinanciering inmiddels korter is geworden of omdat inmiddels
wel voldoende duidelijkheid over de toepassing van de compensatieregeling is
ontstaan. Soms zijn werknemers terminaal ziek en willen zij voorkomen dat de
arbeidsovereenkomst eindigt door het overlijden van de werknemer, in
welk geval geen transitievergoeding verschuldigd is. Soms is voor werknemers
het moment nabij waarop zij de pensioengerechtigde leeftijd bereiken, in
welk geval de arbeidsovereenkomst eveneens beëindigd kan worden zonder dat de
werkgever transitievergoeding verschuldigd is. En voor werknemers die langer
dan tien jaar in dienst zijn, speelt een rol dat de transitievergoeding
waarop zij recht hebben lager is na de inwerkingtreding van de Wet arbeidsmarkt
in balans per 1 januari 2020[21].
Dat kan soms tot een aanzienlijk lagere transitievergoeding leiden.
Om nog recht te hebben op
de transitievergoeding op grond van het "oude” recht, moet de arbeidsovereenkomst
vóór 1 januari 2020 eindigen. Op grond van overgangsrecht[22]. is daartoe echter
ook voldoende dat:
de werkgever de arbeidsovereenkomst vóór 1
januari 2020 opzegt;
de werkgever vóór 1 januari 2020 toestemming
aan het UWV vraagt voor opzegging van de arbeidsovereenkomst;
de werkgever vóór 1 januari 2020 een verzoekschrift
bij de kantonrechter indient tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst;
de werknemer vóór 1 januari 2020 schriftelijk
instemt met de opzegging door de werkgever.
10. Verplichting van
werkgever tot opzegging van de arbeidsovereenkomst?
Omdat werknemers aldus
belang kunnen hebben bij een spoedig einde van de arbeidsovereenkomst en de
daaraan verbonden betaling van de transitievergoeding, zijn werknemers er in
veel gevallen toe overgegaan om bij de rechter af te dwingen dat de
werkgever de arbeidsovereenkomst opzegt, zodat de werkgever de
transitievergoeding verschuldigd wordt. Een opzegging van de
arbeidsovereenkomst door de werknemer zelf levert geen recht op
transitievergoeding op, tenzij de werkgever zich ernstig verwijtbaar heeft
gedragen[23]. Omdat ernstig
verwijtbaar gedrag slechts in zeer uitzonderlijke gevallen wordt aangenomen,
staat wel min of meer vast dat opzegging door de werknemer zelf geen
transitievergoeding oplevert.
De wet kent geen
uitdrukkelijke verplichting van de werkgever om de arbeidsovereenkomst met een
werknemer op te zeggen, maar werknemers stellen doorgaans dat de verplichting
tot opzegging van de arbeidsovereenkomst voortvloeit uit de verplichting van de
werkgever om zich als goed werkgever te gedragen. Zij wijzen dan op hun
grote belang bij betaling van de transitievergoeding en de mogelijkheid van de
werkgever om de transitievergoeding bij het UWV gecompenseerd te krijgen.
Werkgevers wijzen daartegenover onder meer op de noodzaak tot voorfinanciering
van de transitievergoeding en op de onduidelijkheid over de exacte toepassing
van de compensatieregeling.
11. Prejudiciële vragen
Kantonrechters hebben tot
nu toe verschillend geoordeeld over het al dan niet bestaan van een
verplichting tot opzegging van de arbeidsovereenkomst (en betaling van de
transitievergoeding). De kantonrechter in Roermond heeft daarin aanleiding
gezien om aan de Hoge Raad te vragen om in een zogenaamde "prejudiciële beslissing”
duidelijkheid te geven over deze vraag[24]. De kantonrechter
heeft daarbij de volgende vragen aan de Hoge Raad voorgelegd.
1. Geldt de in HR 11 juli 2008, NJ 2011,
185 (Stoof/Mammoet) ontwikkelde maatstaf ter beoordeling of een werknemer op
grond van artikel 7:611 BW gehouden is om een voorstel tot wijziging van de
arbeidsovereenkomst te aanvaarden dat hem door de werkgever in verband met
gewijzigde omstandigheden op het werk is gedaan, ook in het spiegelbeeldige
geval, waarin de werknemer in verband met zulke gewijzigde omstandigheden een
wijzigingsvoorstel doet aan de werkgever? Met andere woorden: is een werkgever,
wanneer (i) sprake is van gewijzigde omstandigheden op het werk waarin de
werknemer als goed werknemer aanleiding heeft kunnen vinden tot het doen van
een voorstel tot wijziging van de arbeidsovereenkomst, (ii) geoordeeld moet
worden dat het voorstel van de werknemer, alle omstandigheden in aanmerking
genomen, redelijk is en (iii) niet gezegd kan worden dat aanvaarding van dat
voorstel redelijkerwijze niet van de werkgever gevergd kan worden, op grond van
art. 7:611 BW verplicht dat voorstel te aanvaarden?
2. Indien vraag 1 bevestigend beantwoord
wordt, kan het in die vraag bedoelde redelijke voorstel van de werknemer ook
een voorstel tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds
goedvinden behelzen?
3. Indien de vragen 1 en 2 bevestigend
worden beantwoord,
(a) vormt dan het feit dat een werknemer
wegens ziekte of gebreken niet meer in staat is de bedongen arbeid te
verrichten en de periode bedoeld in art. 7:670 lid 1 en 11 BW is verstreken en aannemelijk
is dat binnen 26 weken, geen herstel zal optreden en binnen die periode de
bedongen arbeid niet in aangepaste vorm kan worden verricht - zodat de in
artikel 7:669 lid 3 sub b BW bedoelde ontslaggrond is vervuld - dan een
gewijzigde omstandigheid waarin de werknemer, handelend als goed werknemer,
aanleiding kan zien tot het doen van een voorstel tot beëindiging van de
arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden (al dan niet mede in aanmerking
genomen de Wet van 11 juli 2018, houdende maatregelen met betrekking tot
transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of
langdurige arbeidsongeschiktheid (Stb. 2018, 234))?
en, zo ja:
(b) heeft dan in de regel, dat wil
zeggen: behoudens bijzondere omstandigheden, dan wel in beginsel, te gelden dat
sprake is van een redelijk (beëindigings)- voorstel van de kant van de
werknemer voor zover dat voorstel behelst dat de beëindiging met wederzijds
goedvinden plaatsvindt onder betaling door de werkgever van een
ontslagvergoeding ter hoogte van het bedrag dat de werkgever op grond van de
Wet van 11 juli 2018, houdende maatregelen met betrekking tot
transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische of langdurige
arbeidsongeschiktheid (Stb. 2018, 234) kan verhalen op het UWV?
4. Indien de vragen 1 tot en met 3
(deels) ontkennend worden beantwoord, kan de werkgever dan toch onder
omstandigheden gelet op het bepaalde in art. 7:611 BW gehouden zijn om akkoord
te gaan met een voorstel tot beëindiging met wederzijds goedvinden van de arbeidsovereenkomst
van een werknemer ten aanzien waarvan de in art. 7:669 lid 3 sub b BW genoemde
ontslaggrond vervuld is, wanneer dat voorstel van de werknemer behelst dat de
werkgever aan hem een ontslagvergoeding betaalt ter hoogte van het bedrag dat de
werkgever op grond van de Wet van 11 juli 2018, houdende maatregelen met
betrekking tot transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische
omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid (Stb. 2018, 234) kan
verhalen op het UWV zo ja, aan welke voorwaarden dient dan getoetst te worden
of een dergelijke gehoudenheid van de werkgever om zo een voorstel te
aanvaarden, bestaat?
12. Conclusie
Advocaat-Generaal
Advocaat-Generaal bij de
Hoge Raad R.H. de Bock had zich in haar conclusie op 18 september 2019 op het
standpunt gesteld dat op de werkgever in beginsel de verplichting rust om het
slapende dienstverband te beëindigen[25]. Dat zou alleen
anders zijn als de werkgever gerechtvaardigde belangen heeft om de
arbeidsongeschikte werknemer in dienst te houden, bijvoorbeeld omdat er
liquiditeitsproblemen zijn die daadwerkelijk in de weg staan aan het
voorfinancieren van de transitievergoeding of omdat er nog reële uitzichten
zijn op re-integratie van de arbeidsongeschikte werknemer.
13. De beslissing van
de Hoge Raad
Op 8 november 2019 heeft
de Hoge Raad zijn prejudiciële beslissing gewezen[26].
13.1 Omgekeerde toepassing van arrest Stoof/Mammoet
Met de eerste drie vragen
wordt aan de Hoge Raad gevraagd of jurisprudentie van de Hoge Raad betreffende
de omstandigheden waaronder een werknemer op grond van goed werknemerschap
verplicht kan zijn om mee te werken aan een wijziging van de
arbeidsovereenkomst[27]
ook geldt in het omgekeerde geval, namelijk dat een werkgever op grond van goed
werkgeverschap verplicht kan zijn om mee te werken aan een beëindiging van de
arbeidsovereenkomst.
N.B.: Volgens de Hoge Raad in het arrest
Stoof/Mammoet is een werknemer op grond van goed werknemerschap verplicht om
voorstellen van de werkgever tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden te
aanvaarden als:
de werkgever met inachtneming van alle omstandigheden van het geval als
goed werkgever aanleiding kon vinden tot het doen van een voorstel tot
wijziging van de arbeidsvoorwaarden;
het voorstel tot wijziging van de arbeidsovereenkomst, gelet op alle
omstandigheden van het geval, redelijk is;
aanvaarding van het redelijke voorstel in het licht van alle
omstandigheden van het geval, in redelijkheid van de werknemer worden gevergd.
De Hoge Raad is van
mening dat de bepleite "omgekeerde toepassing” van het arrest Stoof/Mammoet
niet aan de orde is en geeft daarvoor twee redenen[28]. Op de eerste
plaats is een wijziging van de arbeidsovereenkomst niet gelijk te stellen met
een (volledige) beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Op de tweede plaats is
er een wezenlijk verschil tussen de positie van een werknemer en die van een
werkgever, omdat een werkgever niet alleen het belang van de werknemer in
aanmerking dient te nemen, maar ook andere belangen, zoals die van andere
werknemers.
13.2 Beëindigingsverplichting op grond van goed werkgeverschap
De vierde vraag die aan
de Hoge Raad was voorgelegd luidt of de werkgever op grond van goed
werkgeverschap verplicht kan zijn om mee te werken aan een beëindiging van de
arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden onder toekenning van een
vergoeding ter hoogte van het bedrag dat de werkgever kan verhalen op het UWV.
De Hoge Raad oordeelt dat uit goed werkgeverschap voortvloeit dat een slapend
dienstverband in beginsel moet worden beëindigd als de werknemer dat wenst en
dat de werkgever geen redelijk belang heeft bij de voortduring van de
arbeidsovereenkomst. Ook moet de werkgever daarbij in beginsel een vergoeding
betalen, maar die vergoeding dient niet te worden bepaald aan de hand van het
bedrag dat de werkgever op het UWV kan verhalen, maar aan de hand van de
transitievergoeding op de dag na die waarop de werkgever de arbeidsovereenkomst
wegens de langdurige arbeidsongeschiktheid zou kunnen beëindigen. De Hoge Raad
wijst er daarbij op dat het bedrag van de compensatie die het UWV aan de
werkgever betaalt lager kan zijn dan het bedrag aan transitievergoeding waarop
de werknemer recht zou hebben, omdat de compensatie in elk geval niet hoger is
dan het bedrag dat de werkgever aan loon tijdens ziekte heeft betaald[29].
13.3 Letterlijke tekst van de beslissing van de Hoge Raad
Voor een goed begrip van
de beslissing van de Hoge Raad is zorgvuldige lezing van die beslissing, en dus
de letterlijke tekst, van groot belang. Daarom worden hieronder allereerst de
belangrijkste overwegingen van de beslissing van de Hoge Raad weergegeven.
De kern van de beslissing
van de Hoge Raad is rechtsoverweging 2.7.2 (onderstrepingen door mij, JvZ):
De wetgever
beoogt met de Wet compensatieregeling transitievergoeding een einde te maken
aan het verschijnsel ‘slapende dienstverbanden’. De compensatieregeling en de
voor invoering daarvan in de wetsgeschiedenis gegeven redenen brengen mee dat
als norm van goed werkgeverschap in de zin van art. 7:611 BW geldt dat
een ‘slapend dienstverband’ in beginsel behoort te worden beëindigd als de werknemer dat wenst en de werkgever geen redelijk belang heeft bij voortduring daarvan. Die norm brengt tevens mee dat in dat
geval in beginsel door de werkgever aan de werknemer een vergoeding behoort te worden toegekend.
Anders dan in
de prejudiciële vraag wordt verondersteld, dient voor de hoogte van die vergoeding
niet te worden aangesloten bij de hoogte van het bedrag dat de werkgever
ingevolge de compensatieregeling op het UWV kan verhalen. Die door de
werkgever te verkrijgen compensatie kan onder omstandigheden lager zijn dan het
bedrag aan transitievergoeding waarop de werknemer recht zou hebben bij
beëindiging van de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever. Dit is
bijvoorbeeld het geval als het totale bedrag aan brutoloon dat de werkgever
tijdens de periode van arbeidsongeschiktheid heeft doorbetaald, lager is dan de
wettelijke transitievergoeding (art. 7:673e lid 2 BW). Art. 7:673e BW beoogt
slechts om met de geboden compensatie te voorkomen dat de kosten cumuleren die
de werkgever heeft gemaakt door de loondoorbetaling tijdens
arbeidsongeschiktheid en door de betaling van de transitievergoeding.7 Aan die
strekking wordt recht gedaan indien de vergoeding die de werkgever aan
de werknemer toekent ten minste gelijk is aan het bedrag aan
transitievergoeding dat verschuldigd zou zijn bij beëindiging van de
arbeidsovereenkomst op de dag na die waarop de werkgever wegens
arbeidsongeschiktheid van de werknemer de arbeidsovereenkomst zou kunnen (doen)
beëindigen. Dit geldt ongeacht of de aanspraak van de werkgever bestaat in
compensatie van het bedrag van het tijdens de arbeidsongeschiktheid
doorbetaalde brutoloon of van het bedrag aan transitievergoeding.
In de volgende rechtsoverweging
(2.7.3) geeft de Hoge Raad dan, uitgaande van het bovenstaande standpunt,
antwoord op de gestelde prejudiciële vraag, Die vraag luidde als volgt:
4. Indien de
vragen 1 tot en met 3 (deels) ontkennend worden beantwoord, kan de werkgever
dan toch onder omstandigheden gelet op het bepaalde in art. 7:611 BW gehouden
zijn om akkoord te gaan met een voorstel tot beëindiging met wederzijds
goedvinden van de arbeidsovereenkomst van een werknemer ten aanzien waarvan de
in art. 7:669 lid 3, onder b, BW genoemde ontslaggrond vervuld is, wanneer dat
voorstel van de werknemer behelst dat de werkgever aan hem een
ontslagvergoeding betaalt ter hoogte van het bedrag dat de werkgever op grond
van de Wet van 11 juli 2018, houdende maatregelen met betrekking tot transitievergoeding
bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige
arbeidsongeschiktheid (Stb. 2018, 234) kan verhalen op het UWV? Zo ja, aan
welke voorwaarden dient dan getoetst te worden of een dergelijke gehoudenheid
van de werkgever om zo een voorstel te aanvaarden, bestaat?
Het antwoord van de Hoge
Raad op die vraag luidt dan als volgt (onderstrepingen door mij, JvZ):
Het voorgaande
brengt mee dat de vierde prejudiciële vraag als volgt moet worden beantwoord.
Als is voldaan
aan de vereisten van art. 7:669 lid 1 en lid 3, aanhef en onder b, BW voor
beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid,
geldt als uitgangspunt dat een werkgever op grond van goed werkgeverschap in de
zin van art. 7:611 BW, gehouden is in te stemmen met een voorstel van de
werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds
goedvinden, onder toekenning van een vergoeding aan de werknemer ter
hoogte van de wettelijke transitievergoeding. Daarbij geldt dat die vergoeding niet meer behoeft te bedragen dan hetgeen aan transitievergoeding verschuldigd zou zijn bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op de dag
na die waarop de werkgever wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer de
arbeidsovereenkomst zou kunnen (doen) beëindigen.
Op dit uitgangspunt moet een uitzondering worden aanvaard als – op grond van door de werkgever te
stellen en zo nodig te bewijzen omstandigheden – de werkgever een gerechtvaardigd
belang heeft bij instandhouding van de arbeidsovereenkomst. Zo’n belang kan
bijvoorbeeld gelegen zijn in reële re-integratiemogelijkheden voor de
werknemer. Zo’n belang kan niet gelegen zijn in de omstandigheid dat de
werknemer op het moment dat hij zijn beëindigingsvoorstel doet, de pensioengerechtigde
leeftijd bijna heeft bereikt.
13.4 Uitzonderingen
De Hoge Raad noemt twee
uitzonderingen op de regel dat de werkgever moet meewerken aan een beëindiging
van de arbeidsovereenkomst met betaling van een ontslagvergoeding[30].
De eerste uitzondering is
die waarbij de werkgever een gerechtvaardigdbelang heeft bij de
instandhouding van de arbeidsovereenkomst. Als voorbeeld van een dergelijk
belang noemt de Hoge Raad reële mogelijkheden tot re-integratie van de
werknemer. De bewijslast van het bestaan van een dergelijk belang ligt
dan bij de werkgever. De omstandigheid dat de werknemer op het moment dat hij
zijn beëindigingsvoorstel doet bijna de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt is echter volgens de Hoge Raad niet een zodanig gerechtvaardigd
belang.
De tweede uitzondering
betreft de werkgever die als gevolg van ernstige financiële problemen niet in staat is de ontslagvergoeding voor te financieren totdat op 1 april
2020 de wettelijke regeling betreffende de compensatie van de
transitievergoeding in werking treedt. In dat geval kan de rechter besluiten
dat een betaling in termijnen plaatsvindt of dat de betaling wordt opgeschort
tot na 1 april 2020. De Hoge Raad voegt daaraan toe dat vanaf 1 april 2020 de
Regeling compensatie transitievergoeding geldt, die bepaalt dat de
transitievergoeding vóór de indiening van de aanvraag volledig moet zijn
voldaan, zodat de werkgever dan tot voorfinanciering verplicht is.
14. Wet arbeidsmarkt
in balans
Door de inwerkingtreding
per 1 januari 2020 van de Wet arbeidsmarkt in balans[31] wordt een aantal
wijzigingen in de wetgeving ingevoerd die mede de gevolgen bepalen die de prejudiciële
beslissing van de Hoge Raad heeft voor de praktijk. Het gaat om de volgende
wijzigingen.
14.1 Wijziging hoogte transitievergoeding per 1 januari 2020
De transitievergoeding is
per 1 juli 2015 ingevoerd bij de Wet werk en zekerheid. De hoogte van de
transitievergoeding was daarbij geregeld als volgt[32]:
gedurende de eerste tien jaar (120 maanden): een
zesde maandsalaris voor elke volle periode van zes maanden waarin de werknemer
in dienst was (overeenkomend met een derde maandsalaris per dienstjaar);
na de eerste tien jaar (120 maanden): een kwart
maandsalaris elke volle periode van zes maanden dat de werknemer in dienst was
(overeenkomend met een half maandsalaris per dienstjaar)
bij wijze van tijdelijke overgangsregeling tot 1
januari 2020[33]:
voor de werknemer die in dienst is van een werkgever
met tenminste 25 werknemers);
die 50 jaar of ouder is;
en waarvan de arbeidsovereenkomst ten minste 120
maanden heeft geduurd:
een half maandsalaris voor elke volle periode van zes maanden
dat de werknemer in dienst was na het bereiken van de 50-jarige leeftijd
(overeenkomend met een heel maandsalaris per dienstjaar).
In de Wet
arbeidsmarkt in balans is bepaald dat de transitievergoeding voortaan een derde
maandsalaris per kalenderjaar of evenredig deel van een kalenderjaar bedraagt
(dus feitelijk één derde maandsalaris per dienstjaar of evenredig deel
daarvan).
14.2 Overgangsrecht transitievergoeding
Op grond van het overgangsrecht[34] wordt de
transitievergoeding nog berekend op basis van het oude recht indien:
de arbeidsovereenkomst is opgezegd vóór 1
januari 2020;N.B.: In geval van
beëindiging van de arbeidsovereenkomst met een beroep op een proeftijdbeding en
in geval van ontslag op staande voet is ook sprake van een opzegging!
de werknemer vóór 1 januari 2020 heeft ingestemdmet opzegging van de arbeidsovereenkomst;
het verzoek om toestemming van het UWV
voor opzegging van de arbeidsovereenkomst vóór 1 januari 2020 is gedaan;
het verzoek tot ontbinding van de
arbeidsovereenkomst vóór 1 januari 2020 is ingediend.
Bij gebreke van overgangsrecht
geldt onmiddellijke werking van het nieuwe recht bij het beëindigen van de
arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden en bij het van rechtswege
eindigen van de arbeidsovereenkomst (bijvoorbeeld door het verstrijken van de
overeengekomen duur) en het op initiatief van de werkgever niet aansluitend
voortzetten van de arbeidsovereenkomst[35].
N.B.: Als het "op initiatief van de werkgever
niet voortzetten” aansluitend aan het van rechtswege eindigen van de
arbeidsovereenkomst in 2020 plaatsvindt, is dus transitievergoeding
verschuldigd, ook als de arbeidsovereenkomst nog geen 24 maanden heeft geduurd.
Dat zou betekenen dat niet bepalend is of het eindigen van rechtswege van de
arbeidsovereenkomst in 2019 dan wel in 2020 plaatsvindt, maar dat bepalend is
of het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst op de dag na het eindigen
van de arbeidsovereenkomst in 2019 of 2020 heeft plaatsgevonden. In geval van
een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die van rechtswege eindigt op 31
december 2019 zou dan het nieuwe recht van toepassing zijn en dus
transitievergoeding verschuldigd zijn, ook als de arbeidsovereenkomst nog geen
24 maanden heeft geduurd. In de Memorie van Toelichting is echter vermeld dat
dan de datum van het einde van het contract bepalend is voor de vraag welk
recht toepasselijk is[36].
Onmiddellijke werkingbetekent dat de wet vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van toepassing is,
als op dat tijdstip is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het intreden
van een bepaald rechtsgevolg[37].
In geval van beëindiging
van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden[38] is geen
transitievergoeding verschuldigd[39].
De werknemer kan natuurlijk wel aan het verlenen van medewerking aan de
beëindiging van de arbeidsovereenkomst als voorwaarde verbinden dat de
werkgever een ontslagvergoeding betaalt, die gelijk is (of op andere wijze
gerelateerd is) aan de transitievergoeding.
De Wet arbeidsmarkt in balans kent daarnaast ook overgangsrechtvoor de berekening van de compensatie van de transitievergoeding door
het UWV[40].
De letterlijke tekst van de
overgangsbepaling luidt als volgt:
Indien artikel 673, eerste, tweede, vierde en negende lid, van Boek 7
van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat luidt na het tijdstip van
inwerkingtreding van artikel I, onderdeel J, van toepassing is op de berekening
van de hoogte van de transitievergoeding, is dat artikel tevens van toepassing
op de berekening van de hoogte van de transitievergoeding die, voor aftrek van
de kosten, bedoeld in artikel 673, lid 6, van Boek 7 van het Burgerlijk
Wetboek, verschuldigd zou zijn bij het beëindigen of niet voortzetten van de
arbeidsovereenkomst op de dag na het verstrijken van het tijdvak, bedoeld in
artikel 629, lid 1 of 2, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
Volgens dat overgangsrecht wordt dus de hoogte van de transitievergoeding die verschuldigd zou
zijn bij het beëindigen van de transitievergoeding op de dag na het verstrijken
van het tijdvak waarin loon tijdens ziekte verschuldigd is (derhalve het bedrag
dat het UWV zal compenseren)[41], volgens het nieuwe recht berekend als op de
berekening van de hoogte van de transitievergoeding ook het nieuwe recht van
toepassing is.
N.B.: Wat daarbij allereerst opvalt is dat
wordt gerefereerd aan het berekenen van de transitievergoeding op de datum van
het eindigen van de loondoorbetalingsverplichting[42]. Dat was het tijdstip
waarnaar volgens de oorspronkelijke tekst van de wet[43] de hoogte van de
transitievergoeding berekend zou worden die voor compensatie door het UWV in
aanmerking zou komen, maar dat tijdstip wordt juist in de Wet arbeidsmarkt in
balans gewijzigd in het tijdstip waarop het opzegverbod tijdens ziekte[44] eindigt, om te voorkomen dat
transitievergoeding verschuldigd zou zijn als arbeidsovereenkomsten voor
bepaalde tijd van rechtswege eindigen op een tijdstip waarop nog maar gedurende
korte tijd loon tijdens ziekte is betaald. Het maximale tijdvak van
loondoorbetaling tijdens ziekte bedraagt 104 weken. De duur van het opzegverbod
tijdens ziekte is twee jaar. Het verschil tussen beide is normaliter drie
dagen.
Een voorbeeld kan
duidelijk maken wat het effect van deze bepaling van overgangsrecht is:
Stel dat de relevante
gegevens van een casus zouden zijn als volgt:
Werkgever heeft meer dan 25 werknemers.
Salaris (inclusief vakantietoeslag): € 3.000
bruto per maand.
Geboortedatum werknemer: 1 augustus 1955.
Datum indiensttreding: 1 augustus 1995.
Datum eerste arbeidsongeschiktheidsdag: 1
augustus 2013.
Datum twee jaar na de eerste
arbeidsongeschiktheidsdag (van belang voor berekening van de compensatie van de
transitievergoeding): 1 augustus 2015.
Datum beëindiging arbeidsovereenkomst (van
belang voor de berekening van de transitievergoeding): 1 april 2020.
De transitievergoeding
bedraagt dan bij het eindigen van het opzegverbod tijdens ziekte (twee jaar na
de eerste arbeidsongeschiktheidsdag) op 1 augustus 2015:
10 dienstjaren x 1/3e maandsalaris per
dienstjaar x € 3.000 bruto = € 10.000 bruto;
10 dienstjaren na het bereiken van de 50-jarige
leeftijd x 1 maandsalaris x € 3.000 bruto = € 30.000 bruto;
totaal: € 40.000 bruto.
Indien het ontslag wordt
uitgesteld tot 1 april 2020 bedraagt de transitievergoeding volgens het nieuwe
recht: € 24.666,67 bruto:
24 jaar en acht maanden x 1/3e maandsalaris per
dienstjaar x € 3.000 bruto = € 24.666,67 bruto.
Door de
inwerkingtreding van het nieuwe recht gaat de werknemer er dus € 40.000 - € 24.666,67
= € 15.333,33 bruto op achteruit.
De overgangsbepaling in
de Wet arbeidsmarkt in balans ter zake van de compensatie van de
transitievergoeding zorgt er voor dat de berekening van de hoogte van de
compensatie van de transitievergoeding berekend wordt op grond van het nieuwe
recht omdat ook de berekening van de transitievergoeding heeft plaatsgevonden
op grond van het nieuwe recht. Dat betekent dat de compensatie bedraagt:
20 dienstjaren x 1/3e maandsalaris per
dienstjaar x € 3.000 bruto = € 20.000 bruto.
Niet
alleen mist de werknemer dus een deel van de transitievergoeding van € 15.333,33
bruto maar ook blijft daardoor een deel van de transitievergoeding van €
24.666,67 - € 20.000 = € 4.666,67 voor rekening van de werkgever.
15. Nadere analyse van
de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad
15.1 Op verzoek van werknemer (voorstel)
De Hoge Raad oordeelt dat
de compensatieregeling en de redenen die in de wetsgeschiedenis zijn gegeven
voor de invoering daarvan, met zich meebrengen dat als norm van goed
werkgeverschap geldt dat:
een slapend dienstverband in beginsel behoort te
eindigen als de werknemer dat wenst en dat de werkgever geen redelijk
belang heeft bij voortduring daarvan;
in beginsel door de werkgever aan de werknemer
een vergoeding behoort te worden toegekend.
N.B.: In de wetsgeschiedenis zijn als redenen
voor de invoering van de compensatieregeling opgegeven:
wegnemen van cumulatie van kosten van loondoorbetaling tijdens ziekte en
re-integratie met de transitievergoeding;
wegnemen van reden om dienstverband slapend te houden uitsluitend om het
betalen van de transitievergoeding te voorkomen, teneinde te voorkomen dat
werknemers geen recht kunnen doen gelden op betaling van de
transitievergoeding;
werkgevers bewegen slapende dienstverbanden te beëindigen;
prikkels voor het slapend houden van dienstverbanden wegnemen.
In het antwoord op de
prejudiciële vraag spreekt de Hoge Raad over een gehoudenheid "om in te stemmen
met een voorstel van de werknemer” tot beëindiging van de
arbeidsovereenkomst.
Als de
arbeidsovereenkomst inmiddels is geëindigd omdat de werknemer overledenis dan wel als gevolg van het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd,
kan de werknemer niet alsnog een verzoek doen tot beëindiging van de
arbeidsovereenkomst. Als de werknemer een dergelijk verzoek wel zou hebben
gedaan voordat hij overleed of voordat hij de pensioengerechtigde leeftijd
bereikte, dan zouden de erfgenamen van de werknemer c.q. de werknemer zelf
schadevergoeding kunnen vorderen wegens het niet tijdig instemmen met dat
verzoek. Omdat de werkgever dan schadevergoeding betaalt en niet de
transitievergoeding, zou de werkgever dan geen recht hebben op compensatie door
het UWV.
Van belang is dus dat er
in beginsel een wilsuiting van de werknemer en een voorstel van de
werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst dient te zijn. Of dat ook
betekent dat de werkgever passief kan blijven zo lang de werknemer niet de wil
uit om de arbeidsovereenkomst te beëindigen en een voorstel tot beëindiging van
de arbeidsovereenkomst doet kan worden betwijfeld. Als voortgaande passiviteit
van de werknemer dreigt te leiden tot het verloren gaan van een deel van het
recht op transitievergoeding (als gevolg van de wijziging van de berekening van
de hoogte van de transitievergoeding die per 1 januari 2020 optreedt als gevolg
van de invoering van de Wet arbeidsmarkt in balans), is niet ondenkbaar dat zal
worden aangenomen dat op de werkgever een uit goed werkgeverschap
voortvloeiende verplichting rust om de werknemer tijdig te informeren.Deze verplichting zou eerder kunnen worden aangenomen als het gaat om een grote
werkgever, die geacht kan worden ook zelf op de hoogte te zijn geweest van het
risico van het verloren gaan van een deel van de transitievergoeding. Niet
voldoen aan deze verplichting zou dan kunnen leiden tot een verplichting tot
betaling van schadevergoeding aan de werknemer.
15.2 Wijze van beëindiging van de arbeidsovereenkomst
De Hoge Raad stelt zich
in rechtsoverweging 2.7.2 op het standpunt dat de arbeidsovereenkomst behoort
te eindigen als de werknemer dat wenst. Dat zou kunnen betekenen dat de
werkgever gehouden kan zijn de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Bij de
beantwoording van de prejudiciële vraag in rechtsoverweging 2.7.3, die
betrekking had op een beëindiging met wederzijds goedvinden, stelt de Hoge Raad
echter dat de werkgever gehouden is om "in te stemmen met een voorstel van de
werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds
goedvinden, onder toekenning van een vergoeding aan de werknemer ter hoogte
van de wettelijke transitievergoeding”.
Een verplichting tot
opzegging zou de werkgever hebben verplicht tot betaling van de wettelijke
transitievergoeding die verschuldigd zou worden bij de opzegging door de
werkgever en die zou moeten worden berekend op basis van het aantal dienstjaren
en de hoogte van het salaris van de werknemer per de dag waarop de
arbeidsovereenkomst als gevolg van de opzegging eindigt. Die dag zou met
inachtneming van de geldende opzegtermijn moeten worden bepaald.
In geval van een
beëindiging met wederzijds goedvinden hoeft de vergoeding niet hoger te zijn
dan de transitievergoeding die verschuldigd zou zijn op "de dag na die waarop
de werkgever wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer de
arbeidsovereenkomst zou kunnen (doen) eindigen” (zie
15.6). In dat geval zou de werkgever dus niet de transitievergoeding
hoeven te betalen over de periode waarin het dienstverband slapend is
gebleven.
15.3 Vergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding
De Hoge Raad spreekt
zowel in rechtsoverweging 2.7.2 als bij het antwoord op de prejudiciële vraag
in rechtsoverweging 2.7.3 niet over een verplichting tot betaling van de
transitievergoeding maar over een verplichting tot betaling van "een vergoeding
ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding”. De reden daarvoor is
waarschijnlijk dat de Hoge Raad de mogelijkheid open laat dat de
arbeidsovereenkomst niet door de werkgever hoeft te worden opgezegd, maar dat
deze ook kan worden beëindigd met wederzijds goedvinden. in geval van een
beëindiging met wederzijds goedvinden is geen transitievergoeding is
verschuldigd. De Hoge Raad stelt echter dat de werkgever (ook dan) een
vergoeding moet betalen gelijk aan de wettelijke transitievergoeding.
De vraag is of de Hoge
Raad met de keuze voor een beëindiging met wederzijds goedvinden ook, bewust of
onbewust, ruimte heeft gecreëerd om de overgangsregel ter zake van de
compensatie van de transitievergoeding (zie 13.3) buiten toepassing te
laten. Deze overgangsregel behelst immers dat de hoogte van de transitievergoeding
die verschuldigd zou zijn bij het beëindigen van de transitievergoeding op de
dag na het verstrijken van het tijdvak waarin loon tijdens ziekte verschuldigd
is, volgens het nieuwe recht wordt berekend, als op de berekening van de hoogte
van de transitievergoeding ook het nieuwe recht van toepassing is.
Gesteld zou kunnen worden
dat een berekening van de hoogte van de wettelijke transitievergoeding niet aan
de orde is, omdat het gaat om de berekening van "een vergoeding ter hoogte van
de wettelijke transitievergoeding”. Het feit dat het woord "wettelijk”, dat
strikt genomen niet noodzakelijk is om de transitievergoeding aan te duiden,
door de Hoge Raad wordt gebruikt, zou er op kunnen wijzen dat het hier niet
gaat om de transitievergoeding, maar om een contractuele vergoeding, ook al
wordt die contractuele vergoeding berekend zoals de transitievergoeding wordt
berekend.
Als geen berekening van
de hoogte van de transitievergoeding aan de orde is, kan het nieuwe recht daar
ook niet op van toepassing zijn. Dat zou betekenen dat ook bij een beëindiging
van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden na 1 januari 2020, de
vergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding die verschuldigd
zou zijn bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op de vóór 1 januari
2020 gelegen dag na die waarop de werkgever wegens arbeidsongeschiktheid van de
werknemer de arbeidsovereenkomst zou kunnen (doen) eindigen, zou kunnen worden
berekend naar het oude recht. Het UWV zou dan toch gehouden zijn om de compensatie
van de transitievergoeding te berekenen met toepassing van het oude recht.
Tegen deze redenering kan
echter worden ingebracht dat in de wet[45] is bepaald dat de
compensatieregeling van overeenkomstige toepassing is bij een beëindiging met
wederzijds goedvinden. Het is dus de vraag of deze redenering zou standhouden.
15.4 Hoogte van de vergoeding
In rechtsoverweging 2.7.2.
stelt de Hoge Raad dat de vergoeding die de werkgever moet betalen moet "tenminste
gelijk zijn aan het bedrag aan transitievergoeding dat de werkgever
verschuldigd zou zijn bij beëindiging op de dag na die waarop de werkgever
wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer de arbeidsovereenkomst zou kunnen
(doen) beëindigen”[46].
Bij de beantwoording van de prejudiciële vraag in rechtsoverweging 2.7.3 spreekt
de Hoge Raad over "de toekenning van een vergoeding ter hoogte van de
wettelijke transitievergoeding” waarbij geldt dat die vergoeding "niet meer
hoeft te bedragen dan hetgeen verschuldigd zou zijn bij beëindiging op de dag
na die waarop de werkgever wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer de
arbeidsovereenkomst zou kunnen (doen) beëindigen”.
De formuleringen die de
Hoge Raad gebruikt zijn dus onduidelijk. Het meest waarschijnlijk lijkt dat
bedoeld is dat de werkgever een vergoeding moet betalen die gelijk is aan "het
bedrag aan transitievergoeding dat verschuldigd zou zijn bij beëindiging op de
dag na die waarop de werkgever wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer de
arbeidsovereenkomst zou kunnen (doen) beëindigen” en dat de hoogte van de
wettelijke transitievergoeding op het moment waarop de werknemer zijn voorstel
tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst doet niet ter zake doet. De
verwijzing naar "vergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding”
zou dan kunnen zijn opgenomen om te benadrukken dat het gaat om een
contractuele vergoeding waarvan de hoogte gerelateerd is aan de hoogte van de
transitievergoeding, maar niet om een transitievergoeding in de zin van de wet
(zie 15.3).
15.5 Tijdstip van beëindiging arbeidsovereenkomst
In rechtsoverweging 2.7.2
stelt de Hoge Raad dat de arbeidsovereenkomst in beginsel moet eindigen als de
werknemer dat wenst en als de werkgever geen redelijk belang heeft bij
voortzetting daarvan. Bij de beantwoording van de prejudiciële vraag in
rechtsoverweging 2.7.3 stelt de Hoge Raad dat de werkgever om in beginsel verplicht
is om in te stemmen met een voorstel voor beëindiging van de
arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden zodra is voldaan aan de vereisten
voor opzegging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige
arbeidsongeschiktheid[47].
Dat betekent dat:
de periode van (in beginsel) twee jaar waarin
het opzegverbod tijdens ziekte geldt[48] moet zijn
verstreken;
de werknemer door ziekte of gebreken niet meer
in staat moet zijn om de bedongen arbeid te verrichten;
aannemelijk moet zijn dat binnen 26 weken geen
herstel zal optreden;
aannemelijk moet zijn dat binnen 26 weken geen
bedongen arbeid in aangepaste vorm kan worden verricht.
Deze
toespitsing op het geval waarin is voldaan aan de vereisten opzegging van de
arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid is te verklaren
door het feit dat deze ook voorkomt in de gestelde prejudiciële vraag. Het
betekent waarschijnlijk niet dat de werkgever pas verplicht is om mee te werken
aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst als aan de voorwaarden voor opzegging
van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid is voldaan.
Zo lang
passende arbeid in de onderneming van de werkgever voorhanden is of aannemelijk
is dat dit binnen 26 weken het geval zal zijn, zal echter de door de Hoge Raad
genoemde uitzondering voor het geval van reële re-integratiemogelijkheden van
toepassing zijn, zodat in dat geval niet behoeft te worden meegewerkt aan de
beëindiging van de arbeidsovereenkomst met betaling van een vergoeding.
Voor het recht op compensatie
van de transitievergoeding worden minder eisen gesteld dan voor de opzegging
van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Voldoende
is dat:
de periode van (in beginsel) twee jaar waarin het opzegverbod tijdens
ziekte geldt is verstreken;
de werknemer door ziekte of gebreken niet meer in staat is om de
bedongen arbeid te verrichten.
Dat binnen 26 weken geen
herstel verwacht wordt en dat binnen die periode geen passende arbeid mogelijk
wordt geacht zijn dus geen vereisten voor de compensatie van de
transitievergoeding. Ook hier is toestemming van het UWV of de werknemer geen
vereiste.
15.6 Tijdstip waarnaar de hoogte van de
vergoeding moet worden berekend
De vergoeding die bij de
beëindiging met wederzijds goedvinden moet worden toegekend moet gelijk zijn
aan de hoogte van de wettelijke transitievergoeding "op de dag na die waarop de
werkgever wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer de arbeidsovereenkomst
zou kunnen (doen) beëindigen”[49].
De vraag is wat onder dat
tijdstip moet worden verstaan.
Doelt de Hoge Raad
hierbij op de datum waarop het opzegverbod tijdens ziekte eindigt[50], dus altijd de dag
twee jaar en één dag na de eerste dag van arbeidsongeschiktheid? Dat zou
aansluiten bij de tekst van de wettelijke bepaling die de hoogte van de
compensatie regelt[51].
Daarin is dat tijdstip genoemd als het tijdstip dat bepalend is voor de
berekening van de hoogte van de compensatie. En als de Hoge Raad dit zo bedoeld
heeft, moet daar dan ook uit begrepen worden dat de hoogte van de vergoeding
ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding ook berekend wordt naar de
hoogte van de transitievergoeding op de dag na het eindigen van de periode
waarin het opzegverbod tijdens ziekte geldt, als eerst later wordt voldaan aan
de vereisten voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige
arbeidsongeschiktheid, zodat de Hoge Raad daarmee ook besloten zou hebben dat
de verdere opbouw van de transitievergoeding ook dan niet voor rekening van de
werkgever komt? Als de Hoge Raad dat bedoeld heeft met "de dag na die waarop de
werkgever wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer de arbeidsovereenkomst
zou kunnen (doen) beëindigen”, is wel de vraag waarom de Hoge Raad dan niet heeft
gekozen voor de veel duidelijkere bewoordingen die ook de wetgever bij de
compensatieregeling heeft gekozen, namelijk: "de dag na het verstrijken van de
termijn van twee jaar, bedoeld in artikel 670, lid 1 , onderdeel a BW”?
Of moet de formulering
van de Hoge Raad worden gezien als toegespitst op het concrete geval en moet
bijvoorbeeld rekening worden gehouden met de omstandigheid dat de werkgever de
arbeidsovereenkomst (nog) niet kan opzeggen zo lang als nog niet aannemelijk is
dat binnen 26 weken geen herstel zal optreden en dat binnen die periode geen
bedongen arbeid in aangepaste vorm mogelijk is? De arbeidsovereenkomst van een
werknemer die gedeeltelijk arbeidsongeschikt is en nog passende arbeid in de
onderneming van de werkgever kan verrichten kan niet door de werkgever worden
opgezegd. Dat zou dan betekenen dat de vergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding
berekend moet worden naar het moment waarop de werknemer niet alleen langer dan
twee jaar als gevolg van ziekte ongeschikt was voor het verrichten van zijn
arbeid[52], maar het moment
waarop bovendien aannemelijk is geworden dat binnen 26 weken geen herstel van
de werknemer meer zal optreden en dat binnen die 26 weken de bedongen arbeid
ook niet in aangepaste vorm kan worden verricht[53]. De vraag rijst
dan echter waarom de Hoge Raad niet heeft verwezen naar het door het één zin
eerder door de Hoge Raad genoemde moment waarop voldaan wordt aan de vereisten
voor opzegging van de arbeidsovereenkomst met de langdurig arbeidsongeschikte
werknemer.
In de eerste reacties op
de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad wordt aangenomen dat het gaat om
een vergoeding gelijk aan de transitievergoeding berekend naar het moment van
het eindigen van het opzegverbod tijdens ziekte (dus twee jaar na het intreden
van de arbeidsongeschiktheid). In de praktijk worden de vergoedingen momenteel
ook op die basis geclaimd.
15.7 Geen verband met compensatieregeling
De Hoge Raad vermeldt in
zijn beslissing uitdrukkelijk dat voor de hoogte van de vergoeding die de
werkgever aan de werknemer moet toekennen niet moet worden aangesloten bij de
hoogte van het bedrag dat de werkgever op het UWV kan verhalen. Dat is
opmerkelijk, want de Hoge Raad laat deze vermelding direct voorafgaan door de
overweging dat het bestaan van de compensatieregeling de reden is waarom goed
werkgeverschap met zich meebrengt dat een slapend dienstverband in beginsel
moet worden beëindigd en dat de werkgever daarbij in beginsel een vergoeding
aan de werknemer moet toekennen. De reden van deze beslissing laat de Hoge Raad
in de overweging daarna volgen: de compensatie van de transitievergoeding is
niet hoger dan het bedrag dat de werkgever als loon tijdens ziekte heeft
betaald[54]. De Hoge Raad voorkomt
daardoor dat de werknemer minder of geen vergoeding ontvangt uitsluitend omdat
de werkgever minder of geen loon tijdens ziekte heeft betaald. Deze beslissing
past bij het uitgangspunt van de wetgever die alleen compensatie van de
transitievergoeding aan de werkgever heeft willen toekennen als sprake is van
een cumulatie van kosten van loondoorbetaling tijdens ziekte en
transitievergoeding.
Het tijdens ziekte doorbetaalde loon kan om
verschillende redenen lager zijn dan 70% van het loon gedurende 104 weken.
Werknemers die doorgaans op minder dan vier dagen per week uitsluitend of
nagenoeg uitsluitend diensten verrichten ten behoeve van het huishouden van de
natuurlijke persoon tot wie zij in dienstbetrekking staan hebben maar recht op
zes weken loondoorbetaling tijdens ziekte[55]. Werknemers kunnen
geconfronteerd zijn met een loonweigering door de werkgever als gevolg van het
(op verschillende manieren) niet meewerken aan de re-integratie[56]. Tijdens het zwangerschaps-
en bevallingsverlof bestaat ook geen recht op loon[57] maar daar staat tegenover
dat de periode van 104 weken dan niet doorloopt[58]. En het loon kan zijn
verminderd met Ziektewet- of WIA-uitkeringen die de werknemer heeft ontvangen[59].
De meest voorkomende gevallen waarin een
Ziektewet- of WIA-uitkering leidt tot vermindering van het tijdens ziekte door
te betalen loon zijn:
de Ziektewetuitkering van de werkneemster die ziek is door een oorzaak
die het gevolg is van zwangerschap of bevalling[60];
de Ziektewetuitkering die op grond van de no-riskpolis wordt toegekend aan
een werknemer met een arbeidsongeschiktheidsverleden[61];
de vervroegd toegekende IVA-uitkering van de werknemer die al tijdens de
wachttijd volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is zonder kans op herstel[62][63];
de "later ontstane” of "herleefde” WGA-loonaanvullingsuitkering,
WGA-vervolguitkering of IVA-uitkering[64].
15.8 Uitzondering in geval van gerechtvaardigd belang van werkgever
De Hoge Raad neemt een
uitzondering aan op de "als uitgangspunt” geformuleerde regel dat een werkgever,
zodra is voldaan aan de vereisten voor opzegging van de arbeidsovereenkomst
wegens langdurige arbeidsongeschiktheid, op grond van goed werkgeverschap
gehouden is in te stemmen met een voorstel voor beëindiging van de
arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden met toekenning van een vergoeding
ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding, als de werkgever een
gerechtvaardigd belang heeft bij de instandhouding van de arbeidsovereenkomst.
Een dergelijk belang moet dan door de werkgever worden gesteld en de
omstandigheden waarop het wordt gebaseerd moeten door de werkgever worden
bewezen.
De Hoge Raad noemt één
voorbeeld van een gerechtvaardigd werkgeversbelang bij instandhouding van de
arbeidsovereenkomst en sluit ook meteen één geval uit.
Reële
re-integratiemogelijkheden geven de werkgever een gerechtvaardigd belang
bij instandhouding van de arbeidsovereenkomst, zodat de werkgever in dat geval
niet hoeft in te stemmen met een voorstel voor beëindiging van de
arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden met toekenning van een vergoeding
ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding. Van reële
re-integratiemogelijkheden zal in elk geval sprake zijn zo lang passende arbeid
wordt verricht. Wellicht kan worden betoogd dat ook sprake is van reële
re-integratiemogelijkheden:
ten aanzien van een werknemer die bij de
WIA-keuring minder dan 35% arbeidsongeschikt is bevonden;
ten aanzien van een werknemer die een
WGA-uitkering ontvangt wegens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid;
ten aanzien van een werknemer die een
WGA-uitkering ontvangt wegens volledige maar niet duurzame
arbeidsongeschiktheid, omdat sprake is van een meer dan geringe kans op
herstel.
De vraag die dan rijst is
of het bij de reële re-integratiemogelijkheden moet gaan om passende arbeid in
de eigen onderneming (die de werkgever verplicht is om aan de werknemer aan te
bieden) of dat ook voldoende is dat het kan gaan om passende arbeid in de
onderneming van een andere werkgever (die alleen de werkgever die
eigenrisicodrager is voor de WGA moet aanbieden aan een (ex-) werknemer die
recht heeft op een WGA-uitkering).
Een andere vraag die kan
rijzen is in hoeverre mag worden afgegaan op beslissingen van het UWV omtrent
het recht op WIA-uitkering, ook als die beslissingen niet van een enigszins
recente datum zijn.
Een gerechtvaardigd
werkgeversbelang is volgens de Hoge Raad niet gelegen in de omstandigheid dat
de werknemer bijna de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Eerder
heeft de Hoge Raad al besloten dat een werknemer ook recht heeft op de
(volledige) transitievergoeding als de werknemer door het ontslag minder loon
derft dan het bedrag van de transitievergoeding, als gevolg van het feit dat het
ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid plaatsvindt kort voor het
bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd[65].
15.9 Voorfinanciering van de transitievergoeding
De Hoge Raad stelt in
zijn beslissing vast dat het feit dat de compensatieregeling pas op 1 april
2020 in werking treedt, betekent dat de werkgever de transitievergoeding tot
dat moment moet voorfinancieren. Dat betekent echter voor de Hoge Raad[66] niet dat een
uitzondering moet worden aangenomen op de verplichting dat de werkgever moet in
stemmen met een voorstel voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst met
wederzijds goedvinden met toekenning van een vergoeding ter hoogte van de
wettelijke transitievergoeding. Wel kan dat volgens de Hoge Raad reden zijn om
de betaling in termijnen te laten plaatsvinden of om de betaling op te schorten
tot 1 april 2020. De werkgever moet dan wel aannemelijk maken dat de
voorfinanciering tot ernstige financiële problemen leidt. Hoewel de Hoge Raad
stelt dat de rechter tot betaling in termijnen of tot opschorting van de
betalingsverplichting kan beslissen, ligt het voor de hand dat de werknemer
daar in voorkomend geval ook mee heeft in te stemmen zonder dat de rechter
daarover beslist.
Voor wat betreft de
verplichte voorfinanciering die voortvloeit uit de compensatieregeling zelf,
die immers vereist dat de transitievergoeding volledig betaald moet zijn
voordat de aanvraag voor compensatie wordt ingediend[67] vermeldt de Hoge
Raad slechts dat die regeling de werkgever verplicht tot voorfinanciering[68]. Een overweging
waarom de werkgever voor wie die voorfinanciering leidt tot ernstige financiële
problemen verplicht zou zijn om in te stemmen met een voorstel voor beëindiging
van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden met toekenning van een
vergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding, wordt niet
gegeven.
In letterlijke tekst van
rechtsoverweging 2.7.4, waarin de Hoge Raad ingaat op de voorfinanciering,
luidt als volgt:
De Wet
compensatie transitievergoeding treedt in werking op 1 april 2020. Een
aanspraak op compensatie is mogelijk voor arbeidsovereenkomsten die op of na 1
juli 2015 zijn geëindigd. Het antwoord op de vierde prejudiciële vraag hiervoor
in 2.7.3 leidt ertoe dat de werkgever de vergoeding voor de werknemer moet
voorfinancieren totdat de Wet compensatie transitievergoeding in werking is
getreden. Als de werkgever aannemelijk maakt dat die voorfinanciering leidt tot
ernstige financiële problemen, kan de rechter beslissen dat betaling aan de
werknemer in termijnen plaatsvindt of wordt opgeschort tot na 1 april 2020.
Vanaf 1 april 2020 geldt echter ingevolge art. 2 Regeling compensatie
transitievergoeding dat voor een aanvraag op grond van de Wet compensatie
transitievergoeding vereist is dat de volledige vergoeding aan de werknemer is
voldaan, hetgeen de werkgever verplicht tot voorfinanciering.
15.10 Conclusie
De prejudiciële beslissing van de Hoge Raad leidt aldus tot
een groot aantal vragen, waarop het antwoord niet op voorhand duidelijk is:
15.1 ("op verzoek van de werknemer”): Is de werkgever gehouden de werknemer actief
te informeren indien een deel van het recht op transitievergoeding verloren zou
gaan als de werknemer op of na 1 januari 2020 de werkgever verzoekt om in te
stemmen met een voorstel van de werkgever tot beëindiging van de
arbeidsovereenkomst?N.B.: Met het bestaan van een dergelijke informatieplicht moet ernstig
rekening worden gehouden!
15.3 (vergoeding ter hoogte van de wettelijke
transitievergoeding): Kan betoogd worden
dat de overgangsbepaling van artikel XIII van de Wet arbeidsmarkt in balans
betreffende de compensatie van de transitievergoeding niet van toepassing als
op of na 1 januari 2020 een beëindiging met wederzijds goedvinden plaatsvindt
waarbij aan de werknemer een vergoeding wordt toegekend ter hoogte van de
wettelijke transitievergoeding berekend naar een tijdstip vóór 1 januari 2020?
N.B.: Als dit betoog zou slagen, dan is het alleen van belang voor het
recht op compensatie. Het recht van de werknemer op een vergoeding ter hoogte
van de wettelijke transitievergoeding staat daar los van.
15.6 (tijdstip waarnaar de hoogte van de
vergoeding moet worden berekend): Is met
"de dag na die waarop de werkgever wegens arbeidsongeschiktheid van de
werknemer de arbeidsovereenkomst zou kunnen (doen) beëindigen” bedoeld "de dag na de dag waarop het
opzegverbod tijdens ziekte eindigt” of moet bij het bepalen van die dag
rekening worden gehouden met de omstandigheden van het concrete geval en moet
bijvoorbeeld rekening worden gehouden met de omstandigheid dat de werkgever de
arbeidsovereenkomst (nog) niet kan opzeggen zo lang als nog niet aannemelijk is
dat binnen 26 weken geen herstel zal optreden en dat binnen die periode geen
bedongen arbeid in aangepaste vorm mogelijk is?N.B.: Het antwoord op deze vraag is vooralsnog onduidelijk. In de
praktijk wordt momenteel uitgegaan van de dag na de dag waarop het opzegverbod
tijdens ziekte eindigt.
16. Adviezen voor
werkgevers
Bij zo veel
onduidelijkheden over de gevolgen die de prejudiciële beslissing van de Hoge
Raad heeft, zal duidelijk zijn dat het niet eenvoudig is om werkgevers te
adviseren. De volgende adviezen lijken echter aan de orde.
16.1 Geen vergoeding betalen aan werknemers waarvan "de dag na de dag
waarop de werkgever de arbeidsovereenkomst zou kunnen beëindigen” is gelegen
vóór 1 juli 2015.
Voor de inwerkingtreding
van de Wet werk en zekerheid per 1 juli 2015 bestond geen recht op
transitievergoeding. Het UWV zal dan ook geen compensatie betalen in het geval
van beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Volgens de beslissing van de Hoge
Raad hoeft de werkgever ook geen vergoeding te betalen dan de
transitievergoeding die hoger is dan op de dag na de dag waarop de werkgever de
arbeidsovereenkomst zou kunnen beëindigen. Omdat op die dag geen recht op
transitievergoeding bestond, hoeft de werkgever dus geen vergoeding te betalen.
16.2 Vóór 1 januari 2020 ingaan op verzoeken van arbeidsongeschikte
werknemers met meer dan tien dienstjaren tot beëindiging van de arbeidsovereenkomsten
met toekenning van een vergoeding gelijk aan de wettelijke transitievergoeding
en beëindiging van die arbeidsovereenkomsten vóór 1 januari 2020
Als gevolg van de prejudiciële
beslissing van de Hoge Raad doen werkgevers die nog langdurig
arbeidsongeschikte werknemers in dienst hebben met een slapend dienstverband,
er goed aan om nog vóór 1 januari 2020 de arbeidsovereenkomst te beëindigen als
die werknemers langer dan tien jaar in dienst zijn.
Bij een beëindiging op of
na 1 januari 2020 riskeren werkgevers dat de hoogte van de compensatie die de
werkgevers van het UWV krijgen, met toepassing van de overgangsbepaling van
artikel XIII van de Wet arbeidsmarkt in balans wordt berekend op basis van de
regels over de hoogte van de transitievergoeding zoals die gelden na de inwerkingtreding
van de Wet arbeidsmarkt in balans. Tegelijkertijd zou de werknemer aanspraak
hebben op de transitievergoeding die berekend is volgens het recht dat gold
vóór de inwerkingtreding van de Wet arbeidsmarkt in balans omdat de aan de
werknemer te betalen vergoeding ter hoogte van de wettelijke
transitievergoeding moet worden berekend naar de vóór 1 januari 2020 gelegen dag
na die waarop de werkgever wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer de
arbeidsovereenkomst zou kunnen (doen) beëindigen.
Een met de werknemer
afgesproken betalingsregeling waardoor de betaling geheel of gedeeltelijk in 2020
plaatsvindt, staat daarbij niet in de weg aan compensatie van de
transitievergoeding op basis van het vóór 1 januari 2020 geldende recht.
Voor werknemers die niet
langer dan tien jaar in dienst zijn kan de beëindiging van de
arbeidsovereenkomst ook na 1 januari 2020 plaatsvinden. De transitievergoeding
is dan op grond van het nieuwe recht niet lager dan op grond van het oude
recht.
16.3 Actief langdurig arbeidsongeschikte werknemers met meer dan tien
dienstjaren te informeren over het belang dat zij hebben om de
arbeidsovereenkomst nog vóór 1 januari 2020 te beëindigen
Als werknemers met meer
dan tien dienstjaren eerst op of na 1 januari 2020 verzoeken om de
arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen onder toekenning
van een vergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding berekend
naar de vóór 1 januari 2020 gelegen dag na die waarop de werkgever wegens
arbeidsongeschiktheid van de werknemer de arbeidsovereenkomst zou kunnen (doen)
beëindigen, riskeren die werknemers dat de transitievergoeding lager is dan de
transitievergoeding waarop zij recht zouden hebben als zij dat verzoek vóór 1
januari 2020 zouden hebben gedaan. Zij zouden de werkgever voor de aldus te
lijden schade aansprakelijk kunnen stellen wegens het niet voldoen aan een uit
goed werkgeverschap voortvloeiende informatieverplichting. Die schadevergoeding
zou door het UWV niet worden gecompenseerd. Als de aanspraak op de vergoeding
ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding niet zou worden verminderd als
gevolg van het feit dat het verzoek eerst op of na 1 januari 2020 wordt gedaan,
riskeert de werkgever dat het UWV een lagere compensatie betaalt als gevolg van
de overgangsbepaling van artikel XIII van de Wet arbeidsmarkt in balans.
16.4 Géén actie nemen ten aanzien van werknemers waarvan de
arbeidsovereenkomst al beëindigd is, bijvoorbeeld wegens overlijden of bereiken
van de pensioengerechtigde leeftijd
Als deze werknemers in
het verleden hebben verzocht om mee te werken aan de beëindiging van de
arbeidsovereenkomst heeft de werkgever achteraf, op basis van de prejudiciële
beslissing van de Hoge Raad, gehandeld in strijd met goed werkgeverschap.
Alsnog beëindigen van de arbeidsovereenkomst met toekenning van een vergoeding is
dan niet meer mogelijk. De werknemer lijdt daardoor schade en kan de werkgever
aanspreken tot schadevergoeding. Die schadevergoeding zou door het UWV niet
gecompenseerd behoeven te worden.
Als in het verleden geen
verzoek is gedaan om mee te werken aan de beëindiging van de
arbeidsovereenkomst lijkt een schadevergoedingsclaim van de werknemer lastig te
onderbouwen, aangezien de Hoge Raad in zijn beslissing uitgaat van een verzoek
van de werknemer.
16.5 Zorg bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst dat schriftelijk vastgelegd
wordt dat de werknemer verplicht is om alle gevraagde medewerking te verlenen
aan het aanvragen en verkrijgen van de compensatie door het UWV
Het recht op een
vergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding staat volgens de
Hoge Raad los van het recht op compensatie van de werkgever door het UWV. Maar
voor de aanvraag van de compensatie zijn wel gegevens en stukken nodig die
wellicht deels van de werknemer moeten komen. Hoewel ook zonder een
uitdrukkelijke bepaling waarschijnlijk van de werknemer wel medewerking kan
worden verlangd, verdient het aanbeveling om in de overeenkomst waarbij de
arbeidsovereenkomst wordt beëindigd uitdrukkelijk vast te leggen dat de
werknemer op eerste verzoek alle door de werkgever gewenste medewerking aan het
aanvragen en verkrijgen van de compensatie zal verlenen. Eventueel kan aan deze
bepaling zelfs een boetebeding worden gekoppeld.
[1] Artikel 7:629 BW.
[2] Artikel 7:658a BW.
[3] Artikel 42 WIA.
[4] Artikel 7:671a lid 1 BW.
[5] Artikel 7:671 lid 1 BW.
[6] Artikel 7:669 lid 3 onder b BW.
[7] Artikel 7:673 BW.
[8] Memorie van Toelichting Wet werk en
Zekerheid, Tweede Kamer 2013-2014, 33818, nummer 3, bladzijde 38.
[9] Artikel 7:673 lid 2 BW.
[10] Wet van 11 juli 2018, houdende maatregelen met
betrekking tot de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische
omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid, Staatsblad 2018, nummer
234.
[11] Artikel VI lid 2 van voornoemde wet.
[12] Artikel 3 lid 1 Regeling compensatie
transitievergoeding.
[13] Artikel
4:13 van de Algemene wet bestuursrecht.
[14] Artikel 3 lid 2 Regeling compensatie
transitievergoeding.
[15] Artikel 7:673e lid 2 BW, na wijziging door de
Wet arbeidsmarkt in balans.
[16] Artikel 7:670 lid 1 onder en lid 11 BW.
[17] Artikel 7:673e lid 1 BW, na wijziging door de
Wet arbeidsmarkt in balans.
[18] Artikel 7:670b BW.
[19] Artikel 7:669 lid 3 onder b BW.
[20] Artikel 2 onder a Regeling compensatie
transitievergoeding.
[21] Artikel 7:673 lid 2 BW na wijziging door de
Wet arbeidsmarkt in balans. Artikel 7:673a BW vervalt per 1 januari 2020 op
grond van het bepaalde in lid 5 van dat artikel.
[22] Artikel XII Wet arbeidsmarkt in balans. Zie
hierna.
[23] Artikel 7:673 lid 1 onder b BW.
[24] Kantonrechter Roermond 10 april 2019,
ECLI:NL:RBLIM:2019:3331.
[25] Conclusie Advocaat-Generaal bij de HR
18-09-2019, ECLI:NL:PHR:2019:899.
[26] Hoge Raad 8 november 2019,
ECLI:NL:HR:2019:1734 (Xella Zandsteenfabriek De Hazelaar)
[27] Hoge Raad 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD1847
(Stoof/Mammoet).
[28] Rechtsoverweging 2.6.3.
[29] Rechtsoverweging 2.7.2.
[30] Rechtsoverweging 2.7.3.
[31] Staatsblad 2019, nummer 219.
[32] Artikel 7:673 lid 2 BW.
[33] Artikel 7:673a BW.
[34] Artikel XII Wet arbeidsmarkt in balans.
[35] Artikel 7:667 BW.
[36] Tweede
Kamer 2018-2019, 35074, nummer 3, bladzijde 68.
[37] Artikel 68a lid 1 Overgangswet nieuw
burgerlijk wetboek.
[38] Artikel 7:670b BW.
[39] Artikel 7:673 BW.
[40] Artikel XIII lid 2 Wet arbeidsmarkt in balans.
[41] Artikel
7:629 lid 1 en 2 BW.
[42] Artikel
7:629 lid 1 en 2 BW.
[43] Artikel
7:673e lid 2 BW (Staatsblad 2018, nummer 234.
[44] Artikel 7:670 lid 1 onderdeel a BW.
[45] Artikel 7:673 lid 3 BW na inwerkingtreding van
de Wet arbeidsmarkt in balans.
[46] Rechtsoverweging 2.7.2.
[47] Artikel
7:669 lid 1 en lid 3, aanhef en onder b BW.
[48] Artikel 7:670 lid 1 en 11 BW.
[49] Rechtsoverweging 2.7.2.
[50] Artikel 7:670 lid 1 onder a en lid 11 BW.
[51] Artikel 7:673e lid 1 BW na invoering van de
Wet arbeidsmarkt in balans.
[52] Artikel 7:670 lid 1 onder a BW.
[53] Artikel 7:669 lid 3 onder b BW.
[54] Artikel 7:673e lid 2 BW.
[55] Artikel 7:629 lid 2 BW.
[56] Artikel 7:629 lid 3 BW.
[57] Artikel 7:629 lid 4 BW.
[58] Artikel 7:629 lid 10 BW.
[59] Artikel 7:629 lid 5 BW.
[60] Artikel 29a ZW.
[61] Artikel 29b ZW.
[62] Artikel 23 WIA.
[63] Voor het geval van de vervroegd toegekende
IVA-uitkering vermeldt de Nota naar aanleiding van het verslag bij de Wet
arbeidsmarkt in balans (Tweede Kamer 2018-2019, 35074, nummer 9, bladzijde 94)
dat ook recht op compensatie bestaat na beëindiging van het dienstverband
indien sprake is van een vervroegde aanvraag voor een IVA-uitkering, maar daar
is niet ook bij vermeld dat de maximering van die compensatie op het tijdens
ziekte doorbetaalde loon dan niet geldt.
[64] Artikelen 58, 50, 55 en 57 WIA.
[65] Hoge Raad 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1845.
[66] Anders dan de Advocaat-Generaal in haar
conclusie van 18 september 2019, ECLI:NL:PHR:2019:899, paragraaf 20.6.
[67] Artikel 2 Regeling compensatie
transitievergoeding.
[68] Rechtsoverweging 2.7.4.
Vaktechnisch overleg arbeidsrecht en sociale verzekeringen
Tijdens het vaktechnisch overleg (vier maal per jaar) bespreken wij vragen van deelnemers en de actualiteiten van de voorgaande drie maanden. De eerstvolgende bijeenkomsten vinden plaats op:
- maandag 5 juni 2023: Koning Willem II-stadion, Tilburg
- dinsdag 6 juni 2023: De Soesterduinen, Soest
- woensdag 7 juni 2023: Van der Valk Hotel Zwolle
- donderdag 8 juni 2023: Van der Valk Hotel Dordrecht
- maandag 12 juni 2023: Flonk Hotel Groningen Zuid, voorheen: Best Western Plus Hotel Groningen Plaza (of online)
- dinsdag 13 juni 2023: Novotel Hotel Eindhoven
- woensdag 14 juni 2023: Van der Valk Hotel Goes
- donderdag 15 juni 2023: Van der Valk Hotel Akersloot (of online)
Online deelname is mogelijk bij de bijeenkomsten van maandag 12 juni 2023 en donderdag 15 juni 2023.
Ben jij een administratief medewerk(st)er met passie voor data(verwerking)? Word jij onze nieuwe collega en kom je ons team Premiecontrole WHK versterken?
Wilt u daarbij ook concrete adviezen ontvangen waarmee u eventueel zelf gewenste acties kunt nemen? Upgrade dan uw arbeidsrecht abonnement naar een plus- of top abonnement!