Twee partijen sluiten met elkaar een koopovereenkomst ter zake van een perceel industriegrond met aanwezige opstallen voor een bedrag van € 575.000. In maart 2008 is de koopakte opgesteld naar het model "Koopovereenkomst voor onroerend goed" van de NVM. De datum van levering is daarin gesteld op 5 januari 2009. In de koopakte is tevens bepaald dat wanneer één van de partijen, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig is of blijft in de nakoming van de uit de koopovereenkomst voortvloeiende verplichtingen, de wederpartij het recht heeft de koopovereenkomst te ontbinden. In geval van een dergelijke ontbinding is de nalatige partij een opeisbare boete verschuldigd van € 57.500 ten behoeve van de andere partij.
De levering van het perceel heeft wegens het ontbreken van financiering aan de zijde van de koper niet op 5 januari 2009 plaatsgevonden. Ook later " na drie maal nog een extra termijn te hebben gekregen om alsnog de financiering rond te maken " heeft de koper niet vóór de telkens opgeschoven datum voor betaling van de koopsom zorg gedragen. Bij brief van 25 mei 2009 heeft de advocaat van verkoper de koper de laatste termijn gesteld tot 30 mei 2009 en daarbij tevens aangegeven dat wanneer de financiering niet verkregen zou worden dat de overeenkomst dan per 8 juni 2009 buitengerechtelijk ontbonden zou zijn en aanspraak gemaakt zou worden op de verbeurde boete van € 57.500. De koper heeft de financiering niet rond gekregen, heeft de koopprijs van het perceel niet tijdig betaald en heeft evenmin na een daartoe strekkend sommatieverzoek het overeengekomen boetebedrag willen voldoen.
De verkoper kaart de zaak aan bij de civiele sector van de Rechtbank Utrecht en vordert een verklaring voor recht dat de koopovereenkomst per 8 juni 2009 buitengerechtelijk is ontbon-den. Daarnaast vordert hij de koper te veroordelen tot betaling van de boete, stellende dat de koper tekort is geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst. De koper voert als verweer dat hij alles in het werk heeft gesteld om de overeenkomst na te komen, maar dat de nakoming door omstandigheden die buiten zijn invloedssfeer liggen en als gevolg van de economische recessie niet mogelijk is geweest. De koper stelt voorts dat de verkoper geen enkele schade heeft geleden dan wel de schade niet heeft aangetoond. Verder voert hij aan dat de verhouding tussen de bedongen boete en de eventuele schade buitensporig is. Hij verzoekt de rechtbank de boete overeenkomstig het bepaalde in artikel 94 lid 1 van boek 6 Burgerlijk Wetboek te matigen.
De rechtbank beslist ten eerste dat de niet-nakoming niet in geschil is en dat de gevorderde verklaring van recht zodoende kan worden toegewezen. Wat betreft de gevorderde boete overweegt de rechtbank dat de boete gematigd moet worden indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. Matiging van een contractuele boete is slechts mogelijk indien toepassing van het boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat zou leiden. Daarbij moet " aldus de rechtbank - worden gelet op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen. Wat betreft dit laatste voert de koper aan dat de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend, maar de rechtbank volgt hem niet in dat verweer. Dat investeerders hebben afgehaakt en dat er sprake is van een economische recessie, ligt volgens de rechtbank in de risicosfeer van de koper. Deze omstandigheden leveren derhalve geen grond op voor matiging van de boete. Het onderhavige boetebeding komt voort uit een standaard NVM-model en heeft zowel een schadefixerende functie als een aansporingsfunctie. Zodoende is het ook geen onbillijk beding. Verder heeft de verkoper tijdens de procedure betoogd en aannemelijk ge-maakt dat hij het perceel nog slechts voor het lagere bedrag van € 450.000,-- zou kunnen verkopen. Onbetwist staat daarmee vast dat de werkelijke schade van de verkoper hoger is dan het gevorderde boetebedrag. De rechtbank ziet daarom dan ook geen grond om de boete te matigen. Volgt toewijzing.
Rechtbank Utrecht, 12 mei 2010, NJF 2010/361
De rechter kan een bedongen boete matigen" indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist", met dien verstande dat hij de schuldeiser ter zake van de tekortkoming niet minder kan toekennen dan de schadevergoeding op grond van de wet. Uit de jurisprudentie en literatuur blijkt dat deze formulering de rechter noopt tot het terughoudend toepassen van zijn matigingsbevoegdheid. Deze terughoudende toetsing blijkt ook uit deze zaak. Matiging kan overigens slechts geschieden op verlangen van de schuldenaar, met uitzondering van matiging van de bedongen proceskosten en de bedongen buitengerechtelijke kosten welke de rechter steeds op eigen initiatief kan matigen. Nu in deze zaak de door verkoper gestelde schade en de hoogte van de boete niet in een onevenredige verhouding tot elkaar stonden, eiste de billijkheid niet dat de boete moest worden gematigd.
Het in de wet geregelde boetebeding is gemaakt om een schuldenaar een extra prikkel te geven tot nakoming of om de schuldeiser schadeloos te stellen. Maar het is of het één of het ander: men kan niet zowel nakoming als betaling van de boete eisen. Omdat de bepaling waarin dit is vermeld van regelend recht is, kan hier bij overeenkomst van worden afgeweken. Ook de bepaling dat het boetebedrag in de plaats treedt van de schadevergoeding is van regelend recht. In veel concurrentiebedingen wordt van deze afwijkingsmogelijkheid ook gebruik gemaakt door te bepalen dat de boete verschuldigd zal zijn "onverminderd het recht van de werkgever om volledige schadevergoeding te vorderen".
Het boetbeding heeft als voordeel dat daarmee een prikkel kan worden gegeven tot nakoming van de verplichtingen voortvloeiend uit een overeenkomst. Daarnaast heeft het beding een fixerende werking. Voordeel daarvan is dat de hoogte van de schade in een civiele procedure niet behoeft te worden bewezen. De omvang van de "schade" (lees: boete) is op voorhand immers bepaald. Dat maakt de positie van de schuldeiser in een civiele procedure in elk geval een stuk eenvoudiger.