Procederen is een vak!


Echtscheidingen brengen vaak niet het beste in de mensen boven. Niet zelden moet de rechter er aan te pas komen om geschillen tussen ex-echtelieden te beslechten. Dat was ook het geval in het geval van een man die een onderneming had die zich bezig hield met het geven van bedrijfskundige adviezen en interim-management. In april 2005 had zijn echtgenote de echtelijke woning verlaten en in diezelfde periode was van de bankrekening van de onderneming een bedrag van € 30.000 naar de bankrekening van de vrouw overgemaakt, met als omschrijving "geleend geld". Het bedrag van € 30.000 was in de boekhouding van de onderneming als lening opgenomen, maar de man beweert dat de vrouw zichzelf het geld had toegeëigend en dat zij bij de overschrijving zijn handtekening heeft vervalst. Als de vrouw niet aan verzoeken tot terugbetaling voldoet, vordert de onderneming van de man de terugbetaling van de geldlening. Volgens de vrouw zou het geleende bedrag worden afgelost bij de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden tussen de man en de vrouw.

De rechtbank stelt de onderneming van de man in de gelegenheid om door middel van deskundigen te bewijzen dat de handtekening van de man was vervalst. Als van deze mogelijkheid tot het leveren van bewijs geen gebruik wordt gemaakt, wijst de rechtbank de vorderingen van de onderneming van de man af.

De (onderneming van de) man is het daarmee niet eens. Volgens hem kon de rechtbank in het midden laten of sprake was van een onrechtmatige overboeking omdat de stelling van de vrouw dat de lening bij de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden zou worden afgelost sowieso niet kon kloppen, aangezien de onderneming van de man (een B.V.) op grond van die huwelijkse voorwaarden niets aan de vrouw verschuldigd was.

Het hof volgt deze redenering van de onderneming van de man echter niet. De onderneming van de man heeft een vordering ingesteld en moet daarom feiten en omstandigheden stellen op basis waarvan die vordering kan worden toegewezen. Uit de feiten blijkt dat sprake was van een overboeking als geleend geld en dat het bedrag ook als lening in de boekhouding was opgenomen. In het licht van die feiten kon volgens het hof helemaal niet in het midden blijven of de man de betalingsopdracht heeft getekend of niet. Het open laten van de mogelijkheid dat de man de betalingsopdracht heeft getekend, vraagt volgens het hof om een toelichting waarom hij dat dan heeft gedaan en waarom hij het bedrag dan als geleend geld in de boekhouding heeft opgenomen. De onderneming van de man heeft daarom onvoldoende onderbouwd waarom, ook in het geval de man de betalingsopdracht zou hebben getekend, een opeisbare vordering tot terugbetaling zou bestaan.

De onderneming van de man had ook nog betwist dat de afspraak bestond dat de geldlening pas opeisbaar zou zijn bij de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en stelde dat de geldlening direct opeisbaar was. Volgens het hof miskent de onderneming van de man daarmee dat zij feiten aan haar vordering ten grondslag moet leggen die de vordering kunnen dragen en dat de onderneming van de man ontkent dat sprake is van een geldlening, zodat een vordering die gebaseerd is op een geldlening niet kan worden toegewezen.


Gerechtshof Leeuwarden 12 april 2011, www.rechtspraak.nl, LJN: BQ2915

Wie nu de betalingsopdracht heeft getekend, wordt uit het arrest van het hof niet duidelijk. Wil in een juridische procedure de waarheid überhaupt naar boven kunnen komen, dan moet er wel goed geprocedeerd worden. Degene die een vordering instelt, moet feiten stellen waarop hij die vordering baseert en een rechtsgrond aanwijzen waarmee die vordering op de gestelde feiten kan worden gebaseerd. Worden de gestelde feiten betwist, dan dienen die feiten als regel bovendien te kunnen worden bewezen. De man had de bewijsopdracht omtrent de vervalsing van de betalingsopdracht aan zich voorbij laten gaan en de rechtbank wees daarom zijn vordering af. In hoger beroep raakte de man verstrikt in de regels van stelplicht en bewijslast. Het verweer van de vrouw aantasten is niet voldoende als niet eerst zelf voldoende wordt gesteld om de vordering toegewezen te kunnen krijgen. Ook de subsidiaire vordering strandde op de regels van de stelplicht. Kennelijk had de advocaat van de man verzuimd om bij de subsidiaire vordering te vermelden dat daarbij wel werd uitgegaan van het bestaan van de geldleningsovereenkomst die bij de primaire vordering nog werd betwist.