De belastingdienst kan niet bewerkstelligen dat de vrijwarende werking die een VAR aan opdrachtgevers beoogt te bieden, vervalt door een beslissing af te geven over de verzekeringsplicht.
Wat was er aan de hand?
Koeriersbedrijf
"Snelle Jongens" bezorgt postpakketten voor diverse opdrachtgevers. De werkzaamheden worden verricht door aantal koeriers. Die koeriers gebruiken voor het bezorgen van de pakketten hun eigen auto en zij worden per bezorgd pakket betaald. "Snelle Jongens" heeft met elke koerier een overeenkomst van opdracht gesloten. De koeriers werken niet alleen voor "Snelle Jongens", maar werken ook voor andere koeriersdiensten.
In 2008 zijn vier koeriers werkzaam voor "Snelle Jongens". In 2010 zijn daarvan nog 2 werkzaam bij "Snelle Jongens". In 2009 hebben deze koeriers een Verklaring Arbeidsrelatie winst uit onderneming (VAR-wuo) aangevraagd bij de belastingdienst en (na bezwaar) ook gekregen. Ook voor de jaren 2010 en 2011 hebben zij en alle andere koeriers van "Snelle Jongens" een VAR-wuo ontvangen.
Begin 2009 deelt de belastingdienst schriftelijk aan "Snelle Jongens" mee, dat geen sprake is van een dienstbetrekking tussen "Snelle Jongens" en de koeriers. In de loop van het jaar 2009 wordt vervolgens wel een controle door de belastingdienst uitgevoerd. Deze controle wordt begin 2010 afgerond, waarbij de belastingdienst stelt dat de arbeidsrelatie met de koeriers moet worden aangemerkt als dienstbetrekking. Omdat aanvankelijk door de belastingdienst een ander standpunt was ingenomen, laat de belastingdienst de inhoudingsplicht voor de loonheffingen ingaan per 1 april 2010. Ter zake wordt een formele beslissing afgegeven door de belastingdienst.
"Snelle Jongens" is het niet eens met deze beslissing en dient bezwaar in. Zij zijn van mening dat de voor de aanwezigheid van een dienstbetrekking vereisten "gezag" en "persoonlijke arbeid" ontbreken. Het bezwaar wordt door de belastingdienst afgewezen. "Snelle Jongens" gaat in beroep.
Hangende de bezwaar- en beroepsprocedure vinden er nog diverse besprekingen plaats met de belastingdienst, waarin de gevolgen van het (gewijzigde) standpunt voor de bedrijfsvoering van "Snelle Jongens" aan de orde is. "Snelle Jongens" is van oordeel dat de beslissing van 1 april 2010 inzake de verzekeringsplicht niet rechtsgeldig is en dat aan inhouding van loonheffingen pas kan worden toegekomen,
indien de afgegeven VAR-wuoâs zijn ingetrokken. In overleg wordt besloten de gehele kwestie aan de orde te stellen in de beroepsprocedure aangaande de beslissing van 1 april 2010. In geschil is dan met name of de VAR-wuo in de weg staat aan het kwalificeren van de arbeidsrelatie tussen "Snelle Jongens" en haar
koeriers als dienstbetrekking en of sprake is van een dienstbetrekking.
Hoe kwam de rechtbank tot haar oordeel?
De belastingdienst heeft aan alle koeriers van "Snelle Jongens" over de jaren 2010 en 2011 VAR-wuo uitgereikt. De koeriers hebben een eigen (of geleasde) bestelauto en krijgen per bezorgd pakket betaald. Daarnaast hebben zij in dat jaar voor één of meer andere opdrachtgevers dan "Snelle Jongens" vergelijkbare werkzaamheden verricht. De werkzaamheden die de koeriers hebben verricht, zijn gelijk aan de werkzaamheden welke zijn vermeld op de VAR-beschikking. Verder heeft "Snelle Jongens" de koeriers op juiste wijze geïdentificeerd en zijn de afschriften van de VAR-verklaringen in de loonadministratie bewaard. Daarmee zijn aan alle wettelijke vereisten voor een vrijwarende werking van een VAR-wuo voldaan. Op het moment dat de belastingdienst op 1 april 2010 de beslissing inzake de verzekeringsplicht heeft afgegeven, zijn de VAR-verklaringen niet ingetrokken door de belastingdienst.
Gesteld dat inderdaad sprake zou zijn van een dienstbetrekking, dan nog zou "Snelle Jongens" niet inhoudingsplichtig zijn, aangezien voldaan is aan alle wettelijke vereisten voor een vrijwarende werking van de VAR-wuo.
Door de belastingdienst was nog aangevoerd, dat uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid, dat die vrijwarende werking van de VAR-wuo voor "Snelle Jongens" door afgifte van de beslissing per 1 april 2010 is geëindigd. De rechtbank komt op grond van die wetsgeschiedenis echter tot een ander oordeel. Volgens de rechtbank kan daaruit worden afgeleid, dat de wetgever uitdrukkelijk heeft voorzien dat er arbeidsrelaties zullen zijn, waarvoor een VAR-wuo is afgegeven, terwijl bij bepaalde opdrachtgevers de arbeidsrelatie toch als dienstbetrekking kan worden aangemerkt. Door de VAR-wuo zullen ook deze relaties buiten de verzekeringsplicht blijven. Het is aan de houder van de VAR-wuo overgelaten om zijn VAR-wuo al dan niet te tonen aan die opdrachtgever, en daarmee verzekeringsplicht uit te sluiten of juist niet.
Indien de opdrachtnemer de VAR-wuo gebruikt, dan blijft deze van kracht tot het moment waarop deze VAR-wuo is gewijzigd of ingetrokken. Dit geldt ook als voor de houder van de VAR en de opdrachtgever duidelijk is dat in hun onderlinge relatie sprake is van een dienstbetrekking. De in de VAR opgenomen kwalificatie is derhalve doorslaggevend. In het bijzonder haalt de rechtbank een Besluit van de Staatssecretaris van Financiën aan, waarin wordt aangegeven hoe de belastingdienst beoordeelt of sprake is van een dienstbetrekking. In dit Besluit wordt uitdrukkelijk aangegeven, dat het besluit geen wijzigingen beoogt voor de criteria van de beoordeling van de dienstbetrekking na invoering van de VAR. De VAR maakt slechts, dat die beoordeling achterwege kan blijven. Alleen indien de VAR-wuo vervalst is of op onjuiste gronden is afgegeven én de opdrachtgever dat wist, is deze niet vrijwarend. Daarover heeft de belastingdienst echter niets gesteld of aannemelijk gemaakt.
De rechtbank komt dan tot de conclusie dat de aan de koeriers verstrekte VAR-wuo-verklaringen rechtsgeldig zijn en dat daarop door de belastingdienst geen inbreuk kan worden gemaakt door in een aparte beschikking af te geven waarin verzekeringsplicht wordt vastgesteld. Een en ander betekent dat de belastingdienst in de beslissing van 1 april 2010 ten onrechte heeft bepaald dat de koeriers verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond.
Rechtbank Arnhem 31 januari 2012, www.rechtspraak.nl, LJN: BV2687
Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 6 juli 2006, nummer DGB2006/857M,
Staatscourant 2006/141
30 september 2012