Agentuurovereenkomst, of toch een arbeidsovereenkomst?


Vrede B.V. is een onderneming in de dienstverlenende sector die zich ondermeer bezig houdt met het aanbieden van particuliere beveiliging. De heer Ajman is tussen september 2005 en september 2006 als beveiligingsmedewerker op basis van arbeidsovereenkomst in loondienst geweest bij één van de werkmaatschappijen van Vrede B.V. In oktober 2006 wordt tussen de heer Ajman en Vrede B.V. een schriftelijke overeenkomst gesloten met als etiket "Agent Contract". Vrede B.V. wordt in deze overeenkomst als principaal aangeduid en de heer Ajman als handelsagent.

Blijkens deze overeenkomst zou de heer Ajman met ingang van 15 oktober 2006 voor onbepaalde tijd in Dubai, Verenigde Arabische Emiraten, werkzaamheden gaan verrichten en aldaar ten behoeve van Vrede B.V. een kantoor oprichten, een bankrekening openen en diverse vergunningen regelen. In de considerans is opgenomen dat de heer Ajman als zelfstandig handelsagent en vertegenwoordiger van Vrede B.V. werkzaam zal zijn en daarbij zal bemiddelen bij de verkoop van producten en diensten van Vrede B.V. Voor zijn werkzaamheden zal de heer Ajman een "onkostenvergoeding" ontvangen van € 5.000 per maand en een winstdeling van 35% van de totale winst.

Artikel 1 van de overeenkomst bepaalt ondermeer dat beide partijen de overeenkomst kunnen opzeggen met inachtneming van een opzegtermijn van één maand. In afwijking hiervan bepaalt artikel 8 van de overeenkomst dat, indien de netto winst gedurende een bepaald tijdvak onder een bepaald niveau zou blijven, Vrede B.V. gerechtigd is om de overeenkomst per direct op te zeggen zonder enige opzegtermijn. Op de overeenkomst is tot slot nadrukkelijk het Nederlands recht van toepassing verklaard.

Op 16 september 2007 raakt de heer Ajman arbeidsongeschikt ten gevolge van een verkeersongeval. Bij brief van 30 september 2007 deelt Vrede B.V. de heer Ajman mede dat, nu hij sinds 16 september 2007 ten gevolge van het ongeval geen werk meer heeft kunnen verrichten, zij de arbeidsrelatie met hem met onmiddellijke ingang beëindigd. Vrede B.V. maakt van de gelegenheid gebruik om de heer Ajman nog beterschap en een spoedig herstel toe te wensen.

Bij brief van 21 februari 2008 maakt de heer Ajman bezwaar tegen de beëin diging van de arbeidsverhouding en wordt de vernietigbaarheid van de opzegging van de overeenkomst ingeroepen. Omdat Vrede B.V. geen gehoor geeft aan de sommatiebrief gaat de heer Ajman in juli 2008 over tot dagvaarding.

De heer Ajman stelt zich primair op het standpunt dat de tussen hem en Vrede B.V. gesloten overeenkomst feitelijk als een arbeidsovereenkomst moet worden gekwalificeerd. Omdat Vrede B.V. niet in het bezit was van een ontslagvergunning van het UWV Werkbedrijf, is de opzegging van het dienstverband in de visie van de heer Ajman vernietigbaar. De heer Ajman vordert om die reden 100% dan wel 70% doorbetaling van zijn loon ad € 5.000 netto per maand totdat de arbeidsovereenkomst in de toekomst alsnog rechtsgeldig zal zijn geëindigd.
Subsidiair stelt de heer Ajman zich op het standpunt dat de overeenkomst tussen partijen een agentuurovereenkomst is. De heer Ajman is van mening dat voor opzegging van deze agen-tuurovereenkomst eveneens voorafgaande toestemming van het UWV Werkbedrijf vereist was. Nu deze ontslagvergunning ontbreekt stelt de heer Ajman recht te hebben op doorbetaling van de vergoeding ad € 5.000 per maand tot het moment dat de agentuurovereenkomst in de toekomst alsnog rechtsgeldig zal zijn geëindigd.

Op 4 december 2009, ruim twee jaar na dato, komt het tot een rechterlijk oordeel. De Kantonrechter komt tot de slotsom dat de overeenkomst tussen partijen niet als een arbeidsovereenkomst kan worden beschouwd. Uit de tekst van de schriftelijke overeenkomst leidt de rechter af dat partijen het aangaan van een agentuurovereenkomst hebben beoogd en niet een arbeidsovereenkomst. De rechter meent dat het gebruik van benamingen zoals "agent", "principaal", "handelsagent" en "provisie" duiden op een agentuurovereenkomst. Ook de omschrijving van de werkzaamheden in de considerans is in overeenstemming met de wettelijke definitie van een agentuurovereenkomst. De rechter constateert verder dat Vrede B.V. op de vergoeding nimmer loonbelasting en sociale premies heeft ingehouden en dat de overeenkomst met geen woord rept over doorbetaling van de vergoeding bij ziekte, vakanties en verlof. Tot slot wijst de rechter op de totaal afwijkende condities van de overeenkomst ten opzichte van de hieraan voorafgaande arbeidsovereenkomst met de werkmaatschappij.

De Kantonrechter merkt daarna op dat, ondanks het voorgaande, uit de wijze waarop partijen in de praktijk feitelijk invulling hebben gegeven aan de inhoud van de overeenkomst, in sommige gevallen alsnog een arbeidsovereenkomst moet worden aangenomen. De heer Ajman heeft in dit kader betoogd dat er een gezagsverhouding was: Vrede B.V. bemoeide zich volgens de heer Ajman tot in detail met de inhoud en vormgeving van zijn werkzaamheden en de heer Ajman diende Vrede B.V. te rapporteren over de behaalde resultaten. De Kantonrechter volgt de heer Ajman niet in diens betoog. Volgens de rechter valt een en ander binnen het bereik van de normale instructiebevoegdheid die de wet Vrede B.V. als principaal geeft. Aan het op deze wijze (op verre afstand) werken is inherent dat Vrede B.V. de heer Ajman vragen stelt en hem zijn voorkeuren kenbaar maakt. Uit de in geding gebrachte correspondentie tussen partijen bleek verder dat de heer Ajman een grote mate van zelfstandigheid had ten aanzien van de invulling en uitvoering van de werkzaamheden en zelf zorg diende te dragen voor de voor de uitvoering van die werkzaamheden benodigde middelen. Al met al is daarmee niet komen vast te staan dat tussen partijen een gezagsverhouding bestond, aldus de Kantonrechter. De Kantonrechter kwalificeert de overeenkomst tussen partijen vervolgens als een agentuurovereenkomst.

Artikel 1 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 (BBA) kent een ruime werknemersdefinitie. Naast de traditionele werknemer met een arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in het Burgerlijk Wetboek beschouwt het BBA tevens als werknemer: "degene, die persoonlijk arbeid verricht voor een ander, tenzij hij dergelijke arbeid in de regel voor meer dan twee anderen verricht of hij zich door meer dan twee andere personen, niet zijnde zijn echtgenoot of geregistreerd partner of bij hem inwonende bloedverwanten of aanverwanten of pleegkinderen, laat bijstaan of deze arbeid voor hem slechts een bijkomstige werkzaamheid is". In menige situatie zal een agentuurovereenkomst dus onder de reikwijdte van artikel 1 BBA kunnen vallen.
De Kantonrechter stelt vast dat de heer Ajman aan deze laatste werknemersdefinitie voldoet. Desalniettemin vindt de rechter dat het BBA niet op de onderhavige agentuurovereenkomst van toepassing is en wel om geheel andere redenen. Hoewel partijen in hun overeenkomst uitdrukkelijk het Nederlandse recht op hun samenwerking van toepassing hadden verklaard, betekent dit volgens jurisprudentie van de Hoge Raad nog niet zonder meer dat ook het BBA van toepassing is. Of dat het geval is hangt af van de mate van betrokkenheid van de sociaaleconomische verhoudingen in Nederland en in het bijzonder de belangen van de Nederlandse arbeidsmarkt bij de arbeidsverhouding en de beëindiging daarvan. Dit zal van geval tot geval moeten worden getoetst.

Uit onder andere het feit dat de heer Ajman de overeengekomen werkzaamheden uitsluitend in Dubai heeft verricht en deze werkzaamheden niet op de Nederlandse markt waren gericht, de heer Ajman na de opzegging van de overeenkomst samen met zijn vrouw en kinderen in de Verenigde Arabische Emiraten is blijven wonen, de heer Ajman in Nederland niet over een woning beschikt, de heer Ajman op enig moment een eigen onderneming in Dubai heeft opgericht en gesteld noch gebleken is dat de heer Ajman onder het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel valt, blijkt volgens de rechter dat niet was te verwachten dat de heer Ajman ten tijde van de opzegging van de samenwerking terug zou vallen op de Nederlandse arbeidsmarkt. Dat de heer Ajman, naar eigen zeggen, de wens zou hebben om terug te keren naar Nederland, doet hier niet aan af. Beslissend is wat naar objectieve maatstaven in de periode september "€œ november 2007 viel te verwachten.
De conclusie is daarmee dat voor de opzegging van de agentuurovereenkomst op 30 september 2007 geen voorafgaande ontslagvergunning van het UWV Werkbedrijf was vereist.

In de rechtszaak heeft Vrede B.V. zich op het standpunt gesteld dat zij gerechtigd was om conform artikel 8 van de overeenkomst de arbeidsverhouding zonder opzegtermijn te laten eindigen omdat de heer Ajman te weinig omzet zou hebben gegenereerd. De Kantonrechter wijst dit beroep op artikel 8 af, en wel reeds hierom omdat Vrede B.V. in haar opzegbrief van 30 september 2006 met geen woord spreekt over gebrek aan behaalde omzet, laat staan dat in deze opzegbrief wordt gerefereerd aan artikel 8.

De Kantonrechter stelt vast dat artikel 1 van de overeenkomst Vrede B.V. de mogelijkheid biedt om de overeenkomst met inachtneming van een opzegtermijn van één maand op te zeggen. Vrede B.V. heeft verzuimd deze contractuele opzegtermijn in acht te nemen. De opzeggende partij wordt hierdoor in beginsel volgens de wet schadeplichtig jegens de andere partij. Deze (gefixeerde) schadeloosstelling is in beginsel gelijk aan de hoogte van de beloning die de handelsagent normaliter zou hebben kunnen verdienen indien deze opzegtermijn wel in acht zou zijn genomen (hetgeen in dit geval neerkomt op precies een volle maand vergoeding van € 5.000).De Kantonrechter veroordeelt Vrede B.V. tot betaling van deze schadeloosstelling aan de heer Ajman, te verhogen met de wettelijke rente.


Kantonrechter Rotterdam, 4 december 2009, www.rechtspraak.nl, ljn: BL3860

Niet alle ondernemers zijn zich ervan bewust dat in sommige gevallen ook voor een rechts-geldige opzegging van een agentuurovereenkomst voorafgaande toestemming van het UWV Werkbedrijf vereist kan zijn. De principaal die opzegt zonder ontslagvergunning kan zich geconfronteerd zien met een handelsagent die in dit licht een beroep doet op de vernietigbaarheid van de opzegging. Indien dit beroep slaagt, dan heeft dit als consequentie dat de agentuurovereenkomst blijft bestaan en de handelsagent in beginsel doorbetaling van vergoeding zou kunnen vorderen.
In het onderhavige geval wordt Vrede B.V. enigszins gered doordat de rechter de visie van Vrede B.V. deelt dat de belangen van de Nederlandse arbeidsmarkt in onvoldoende mate bij deze zaak betrokken waren zodat het BBA niet van toepassing is. Door geen opzegtermijn in acht te nemen is Vrede B.V. niettemin wel schadeplichtig geworden jegens de heer Ajman.
Wat nog opvallend is aan de uitspraak is dat de rechter Vrede B.V. veroordeelt tot betaling van een bedrag aan gefixeerde schadevergoeding, daar waar (althans blijkens de gegevens zoals die uit de gepubliceerde uitspraak vallen te destilleren), de heer Ajman volgens de dagvaarding geen schadevergoeding had gevorderd, maar daarentegen doorbetaling van loon. Uit de uitspraak valt niet af te leiden dat de heer Ajman in de loop van de rechtszaak zijn eis heeft gewijzigd van betaling van loon in betaling van schadevergoeding. Mocht deze eiswijziging niet zijn ingesteld, dan lijkt het erop dat de rechter buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden door Vrede B.V. te veroordelen tot iets wat door de heer Ajman niet is gevorderd. Immers, in dat geval zou de vordering tot doorbetaling van vergoeding na 30 september 2007 afgewezen dienen te worden omdat de agentuurovereenkomst (achteraf bezien) inderdaad definitief op 30 september 2007tot een einde is gekomen. Gesteld noch gebleken is dat de heer Ajman voorafgaand of tijdens de rechtszaak een beroep heeft gedaan op betaling van de gefixeerde schadevergoeding. Een dergelijk beroep verjaart volgens de wet reeds na verloop van één jaar (in dit geval: 30 september 2008) zodat het ook niet meer in de macht van de heer Ajman was gelegen om de gefixeerde schadevergoeding alsnog te vorderen.




Mr. R.A.P. (Richard) Bruurs,
advocaat
N.B: mr. R.A.P. (Richard) Bruurs is op 1 september 2010 overleden.