Tussentijdse beëindiging overeenkomst met beveiligingsbedrijf


Een beveiligingsbedrijf gaat een overeenkomst aan met een bouwbedrijf, waarbij wordt overeengekomen dat het beveiligingsbedrijf de beveiliging en bewaking gaat verzorgen van het bouwterrein van het bouwbedrijf. De bewakingsovereenkomst wordt aangegaan voor de duur van het project. Voor het einde van het project geeft het bouwbedrijf echter te kennen dat zij de overeenkomst wenst op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn van zo'„n 3,5 week. Na de beëindiging van de beveiligingswerkzaamheden heeft het bouwbedrijf de beveiliging uitbesteed aan een ander beveiligingsbedrijf.

Het beveiligingsbedrijf legt zich echter niet neer bij deze opzegging en legt het geschil ter beoordeling voor aan de rechtbank te Utrecht. Aan haar vordering legt zij ten grondslag dat het bouwbedrijf ten onrechte en in strijd met de redelijkheid en billijkheid de overeenkomst tussentijds heeft opgezegd, uit hoofde waarvan zij schadevergoeding vordert. De opzegging zou in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid omdat:
"- door het bouwbedrijf geen opzegtermijn in acht is genomen;
"- de opzegging als kwetsend is ervaren;
"- het beveiligingsbedrijf investeringen heeft gedaan;
"- aan de zijde van het beveiligingsbedrijf geen sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst;
"- aan het beveiligingsbedrijf onvoldoende kenbaar is gemaakt waaruit de tekortkoming bestaat;
"- een ingebrekestelling ontbreekt.

Voor het geval dat de vordering op deze grondslag niet mocht slagen baseert het beveiligingsbedrijf haar vordering nog op de stelling dat sprake is van een overeenkomst van opdracht en dat de wet voor een overeenkomst van opdracht bepaalt dat bij tussentijdse beëindiging recht bestaat op een redelijk deel van "het loon".

De rechtbank stelt voorop dat de overeenkomst tussen partijen inderdaad een overeenkomst van opdracht is. Terzake van de overeenkomst van opdracht geldt, dat een opdrachtgever te allen tijde bevoegd is om de opdracht op te zeggen, ook in het geval geen sprake is van een tekortkoming in de nakoming. Volgens de rechtbank is het dan ook niet van belang of er een mededeling is gedaan over een eventuele tekortkoming in de nakoming en/of dat er sprake is geweest van een dergelijke tekortkoming. Verder overweegt de rechtbank dat de in acht genomen opzegtermijn van 3,5 weken een redelijke termijn is. Dat de opzegging als kwetsend is ervaren, dat het beveiligingsbedrijf veel investeringen heeft gedaan en het vooruitzicht had op een vervolgopdracht, biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De vordering tot schadevergoeding wordt daarom afgewezen.

Ook de vordering tot betaling van een redelijk deel van "het loon" wordt door de rechtbank afgewezen, omdat het honorarium van het beveiligingsbedrijf niet afhankelijk was gesteld van de volbrenging van de opdracht of van het verstrijken van de tijd zoals de wet voor het recht op "loon" bij een tussentijdse beëindiging vereist. Het beveiligingsbedrijf factureerde periodiek: telkens na afloop van een maand op basis van gewerkte uren en een vast overeengekomen uurtarief.


Rechtbank Utrecht 20 januari 2010, www.rechtspraak.nl, ljn: BL0139

In het Burgerlijk Wetboek zijn een aantal bepalingen opgenomen met betrekking tot de overeenkomst van opdracht. Zo is daarin ondermeer bepaald dat het de opdrachtgever te allen tijde vrijstaat om de overeenkomst eenzijdig te doen beëindigen door middel van opzegging. Deze bepalingen zijn echter van regelend recht. Dat wil zeggen dat partijen middels een schriftelijke overeenkomst van die wetsbepalingen kunnen afwijken. Te denken valt aan het in een overeenkomst bedingen dat de overeenkomst slechts in bepaalde gevallen kan worden opgezegd of dat de overeenkomst wel kan worden opgezegd maar enkel met inachtneming met een in de overeenkomst nader omschreven opzegtermijn. Spreken partijen echter niets concreets met elkaar af, dan geldt de wet en kan de opdrachtgever dus van de overeenkomst af zonder "€œ zoals in casu - gehouden te zijn tot betaling van enige schadevergoeding. Zelfs een overeenkomst die is aangegaan voor de duur van een project kan dus tussentijds worden beeindigd, ondanks dat de opdrachtnemer in verband met de uitvoering van het project bijvoorbeeld bepaalde investeringen heeft gedaan. In bepaalde gevallen kan een opzegging wel in strijd met de redelijkheid en billijkheid zijn en tot schadeplichtigheid leiden, maar de rechter dient een dergelijke vordering met de nodige terughoudendheid te toetsen.
De conclusie die we uit deze uitspraak kunnen trekken is dat het (met name voor de opdrachtnemer) noodzakelijk is om bij het aangaan van een overeenkomst van opdracht bepaalde zaken zoals de opzegbaarheid en de duur van de opzegtermijn in elk geval goed schriftelijk vast te leggen. De wet verschaft de opdrachtnemer immers een aanmerkelijk minder stevige positie: hij kan de overeenkomst slechts opzeggen in geval van gewichtige redenen. Verder zou de opdrachtnemer wel recht op een redelijk deel van het "loon" hebben gehad als voor het hele project een vaste prijs zou zijn afgesproken.